De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe strooivlechter,
| |
[pagina 296]
| |
Jef Cooremans anders dan een arme duivel, een jongen, die zooveel bloedverwanten heeft als een schaapherdershond.... Dat Jef Cooremans wel niet ten eenemaal aan Dina onverschillig is, blijkt uit den blos, die hare roode wangen met nog hooger rood verft en den drift waarmede zij Trientje toesnauwt: - Ha, ha! kwam hij eens bij u, 't zou niet ‘neen’ zijn, de flinkste jongen des dorps, hij, de eerste stroovlechter des lands, hij, die 's Zomers wel twintig franks per week wint. - Mijn God, valt Trientje haar in de rede, zoo als ge wilt; en heeft hij nog niet gezegd dat hij in Munster twee duizend fr. 's jaars kan winnen, wou hij zich voor vijf volle jaren bij zijnen meester verhuren?... ha! ha! - Hij heeft mij niets te zeggen, maar in alle gevallen, koos ik toch nooit uwen Piet Mop, zulk eene herbergrat, zulk eene.... Het kleine magere meisje werpt hare stroovlecht op haren schoot neder, kruist de armen overeen en schimpt: - Hola, Dina! heb 't maar zoo hoog met uwe kruisduit niet op: hij zal nog al menigen nacht op zijne twee ooren liggen, en nog al veel pochen en snoeven, eer hij een fabrikant's zoon zal zijn gelijk Piet Mop!... zulke arme duivel, zulk een... Wat al benamingen het schimpende meisje naar het hoofd van Jef Cooremans zou geworpen hebben, ware moeilijk om te zeggen, want zij dacht gewis: hoe zwarter zij Jef maakte, hoe witter haar Piet zou worden; maar het vroolijke boerenmeisje stelt een einde aan den twist, door een middel dat in zulke gelegenheden het beste is; zij springt recht, wipt hare klaverbussel op het hoofd en zingt spottend:
schetsen uit nederlandsch indie. - Keizer Pakoe Boeana.
Hij is een stroohoedenfabrikant!
Stroo, stroo, stroo!
Wat heeft hij veel onder zijnen tand!
Stroo, stroo, stroo!
In het kreupelhout antwoordde de weêrgalm: Hij is een stroohoedenmakerszoon!
Stroo, stroo, stroo!
Hij kent een meisken knap en schoon!
Stroo, stroo, stroo!
En nu een geritsel in het kreupelhout, en daar springen twee jongelingen in den hollen weg, voor de verwonderde meiskens. - Dina! - Jef Cooremans! - Trientje! - Piet Mop! Klinkt een vierdubbele kreet. - Hoepsa! roept een der jongelingen uit, daar hebt gij onze zaligheid opgezegd. - Ik heb liever een dief aan mijne klink, dan eene luistervink, morren de meiskens, en gaan gestoord door en schijnen geene verdere aandacht op de jongelingen te geven. - Kom hier, zegt een slank, bruinharig jongeling, ik zal uwe klaverbussel dragen tot beneden den berg, en hij steekt de hand uit om ze te vatten, maar een onzachte duw doet hem wel vier stappen achteruit deinzen: zoo wil Dina zich wreken, omdat de jongelingen zoo onverwachts het geheim harer liefde hebben ontdekt; maar de duw, dien de jongeling ontvangt, schijnt hem slechts de bevestiging van hetgene hij hoopt, zoo lustig en zoo trotsch volgt hij het meisje op. (Wordt voortgezet.)
witte donderdag in een kloosterkerk te rome, naar de schilderij van l. von hagn.
|
|