De bouwvallige poort aan de zijde der Heerenstraat binnentredend, bevinden wij ons op een zeer uitgestrekt plein, eigenlijk eene zandige vlakte, waar alleen de twee heilige overoude waringin-boomen, nagenoeg in het midden, onze aandacht trekken. Recht voor ons, op eenige honderd schreden afstands, wijst een breede trap in het midden van den tweeden ringmuur ons verder den weg naar het vorstelijk verblijf.
In zijne verlatenheid en dorheid geeft dat plein met de eeuwige groene waringins in het midden een goed denkbeeld van eene woestijn met oasis.
Wij kunnen nu ook naar welgevallen rechts afdwalen, waar de Mahomedaansche tempel het pyramidale dak met gulden spits ten hemel heft, of ter linkerzijde een blik slaan in het reusachtige tijgerhok, uit djati-balken saamgesteld. Zes of zeven koningstijgers verbeiden hier den dag, dat zij zullen geroepen worden tot een wanhopigen strijd met den buffel, om ten slotte op de lansspitsen een vreeselijken dood te vinden.
De straks genoemde breede trap bestijgend, bevinden wij ons op een plateau tusschen den tweeden en derden muur, waar de keizer bij sommige plechtige feesten nederzit te midden zijner Europeesche gasten, om dicht bij het feestvierende volk te wezen, dat op het groote plein vergaderd is.
Van dit plateau afdalende moeten wij nog een paar poorten doortrekken alvorens in de binnenste pendoppo te treden, die met het inwendige der keizerlijke woning verbonden is. Van die woning mag alleen de voorgalerij door ons betreden worden, als wij de gunst verzoeken onze opwachting bij Zijn Hoogheid te maken.
Z.H. ontvangt gewoonlijk na zonsondergang, dus tusschen zes en zeven ure.
In een mystiek duister overschrijden wij dan den wit marmeren vloer der groote pendoppo en volgen den bevelhebber van de Europeesche dragonder-lijfwacht naar de boven bedoelde voorzaal, waar ouderwetsche hanglampen, met kokosolie gevuld, een twijfelachtig licht doen vallen op den persoon des keizers, die in een armstoel gezeten zijne bezoekers verbeidt.
Wij naderen driemaal buigend den Soesoehoenan, die oprijst en licht met de hand wuivend, ons een zetel ter linkerzijde aanwijst. De bevelhebber der horseguards zet zich naast ons, ten einde te zorgen, dat wij niet zondigen tegen de adat (étiquette).
De hoofdzaak is hier zwijgen.
Wij krijgen onwillekeurig den indruk alsof er een lijk boven aarde staat.
Zijne Hoogheid onderhoudt zich fluisterend met een paar heeren, die van hem landerijen hebben gehuurd en aan zijne rechterhand gezeten zijn.
Dus kunnen wij, zonder onbescheidenheid, een oogenblik het oog op Zijne Hoogheid vestigen. Op zijn gelaat valt weinig te lezen. De trekken zijn altijd onverstoorbaar en herinneren het spreekwoord van de stille waters. De zware oogleden geven iets droomerigs aan de doffe oogen, dat door de à la Chinois geschilderde wenkbrauwen eer verhoogd dan verminderd wordt.
Zijne kleedij is eenvoudig maar kostbaar. De violet-kleurige jak (kabaja) is met gouden galons gezoomd. De rijk gestikte zijden sarong (rok) wordt door een gulden band, met edelgesteenten ingelegd, om het midden vastgehouden.
Ook het gevest van zijne kris (dolk) fonkelt van diamanten.
Jammer, dat het met de etiquette strijdt om ook de keizerin te begroeten. Zij toch blijft bij dergelijke bezoeken in den duisteren dalem verborgen.
Terwijl wij belangstellend de schitterende sterren beschouwen, die (als door den keizer zelf ingestelde ridderorden) het kruis van den Nederlandschen leeuw op zijne borst gezelschap houden, wordt door afzichtelijke vrouwelijke wezens thee aangeboden. De bevelhebber der lijfwacht fluistert ons in, dat wij dien drank moeten aanvaarden, dat het afwijzen gelijk zou staan met eene beleediging. Ook mogen wij ons niet tevreden stellen met het proeven van het walgelijk vocht, wij moeten - zoo wil de etiquette - het kopje tut den bodem ledigen.
De keizer richt ook eene enkele maal het woord tot ons, om ons zijne vreugde over ons bezoek te kennen te geven. Als wij het Maleisch niet genoegzaam machtig zijn om persoonlijk te kunnen antwoorden, treedt de commandant der horse guards als tolk op en verklaart Zijne Hoogheid hoe gevoelig wij zijn voor de eer van zoo familiaar een kopje thee in den kraton te hebben mogen gebruiken.
Wij nemen intusschen het manhaftig besluit om vooreerst onze thee liever te huis te drinken en rijzen spoedig op als een teeken wordt gegeven, dat het gehoor geëindigd is.
Zijne Hoogheid, vóór zijn zetel staande, wuift ons weder vriendschappelijk toe terwijl wij drie buigingen makende, langzaam den terugtocht aanvaarden.
Het rijk des sultans van Djocjocarta is een getrouw afbeeldsel van Soerakarta. Ook daar heerscht een vorst met schijngezag onder het wakend oog van den resident, wiens vorstelijke woning door een majestueus park omringd is. Dit park binnentredend valt ons oog terstond ter linkerzijde op het wachthuis en de Afrikaansche soldaten, die de dagelijksche eerewacht uitmaken en zich hier in de zwoele schaduwen der hooge kanari zeer op hun gemak gevoelen. Deze wacht wordt uitsluitend betrokken door Europeanen en Afrikanen, die ook wel eigenaardig door de Javanen zwarte Hollanders (blanda hitam) genoemd worden. Javaansche soldaten vindt men in de vorstenlanden niet.
Een dag in het jaar is er, waarop vooral des residents verblijf met vorstelijken luister straalt. Het is de verjaardag van den Maharadja di negri Nederland, van den opperkoning der Nederlanden.
Aan het einde der met marmer bevloerde binnenzaal staat dan des morgens de resident in gala-kostuum vóór den troon van Oranjesatijn, die twee kostbare zetels overhuift.
Eene eerbiedwekkende deputatie, bestaande uit de oudste prinsen van het vorstelijke huis van. Djocjocarta komt vol eerbied hulde brengen aan den vertegenwoordiger des konings. De zelfstandige prinsen komen persoonlijk hunne gelukwenschen aanbieden, zoowel te Solo als te Djocja.
De hoofden der Chineezen treden op in hunne kostbare feestkleedij en ook de Arabieren blijven niet achter.
Er is iets aandoenlijks in den eenvoud en den statigen ernst, waarmede de oude Javaansche hoofden hunne hulde betuigen aan den oppervorst, den koning der Nederlanden.
Harmonisch ruischen de klanken der zoete Javaansche taal door de Grieksche zuilengangen.
Verheffend klinkt daarop te midden eener doodsche stilte de stentor-stem des Residenten, die Javanen en Chineezen, Nederlanders en Arabieren, allen onderdanen van Nederland, in het klankrijke Hoog-Javaansche dank zegt voor hunne toewijding; betuigend, dat hij die hulde bij monde van den grootmachtigen gouverneur-generaal zal doen nederleggen aan de voeten van den troon van den Seripadoeka Maharadja, aan gene zijde van den Oceaan.
En als de avond is gedaald baadt, zich de huizinge van 's konings vertegenwoordiger in eene zee van licht.
Keizer en Sultan komen door duizenden omstuwd het schitterend feest met hunne tegenwoordigheid opluisteren en keeren niet voor middernacht naar hunne kraton's terug.
(Slot volgt.)