Sleutje's spook.
(Slot.)
XIX.
Dit verzoek werd toestemmend beantwoord door Ferdinand, die, gebukt en zwaarmoedig van dit nieuws, werktuigelijk naar zijne benedenkamer afdaalde. Hier binnengetreden, dacht hij niet meer aan slapen, maar voedde zijnen geest met die ongehoorde zaak. Tot het aanbreken van den morgenstond, wanneer hij het Sleutje zou verlaten, overwoog hij in zijn ontsteld gemoed, wat hij het beste oordeelde te moeten doen, zoodra hij in De Wilde Man zou verschijnen.
Om geene wonden open te rijten, die thans voor de meeste personen door langdurigheid van tijd geheeld waren, besloot Ferdinand gehoor te geven aan het dringend verzoek van den grijsaard, en de zaak verborgen te houden, zoolang de bekendmaking iemand zou kunnen beleedigen.
Zoo mogelijk zou hij echter bewerken, dat er van tijd tot tijd toegang aan een priester verleend werd.
Ferdinand verscheen eindelijk in De Wilde Man, nam daar liever met zijn eigene vernedering den uitwendigen schijn, alsof hij in het Sleutje den nacht niet had durven doorbrengen, en gaf bij gevolg ook liever de 24 potten bier, dan eene zaak aan den dag te brengen, die hij voorloopig oordeelde onder den dekmantel van christelijke liefde verborgen te moeten houden.
De gemeente verkeerde dus in den waan, dat Ferdinand op het Sleutje niet overnacht had, daarom bleef ook iedereen in zijn vroeger gevoelen aangaande dit gebouw, kleefde, alleen Ferdinand uitgenomen, die voorloopig alles bewaarde met eene heilige stilte.
De sleutelbos werd, den volgenden dag, aan den vorster overgereikt. Toen de spijsbrenger den toren beklom en op een der trappen den sleutel van den muurring vond, was zijne eerste gedachte: dien heb ik gisteren verloren, toen ik mij te zeer haastte om in De Wilde Man te zijn. De vorster vond op den toren alles als naar gewoonte, want de gevangene had zich bijtijds aan den muurring gesloten en, ter vermijding van alle achterdocht, den sleutel op een der treden van den torentrap geworpen.
Alles bleef in den vroegeren toestand, totdat de vorster, acht dagen na dit voorval, door een plotselingen dood getroffen werd. Ferdinand vroeg nu om het huis van den vorster te bewonen en tevens de zorg van het Sleutje op zich te nemen.
Jacobsoen werd bij die vraag bloedrood.
- Wees gerust, hernam Ferdinand; het hooge woord moet er eindelijk uit: ik ken de gansche geschiedenis van het Sleutje, maar om niemand te schandvlekken, heb ik het lot van uwen vader tot dusverre geheim gehouden en uwen naam gespaard. -
In korte woorden vernam nu weldra Jacobsoen alles wat er in dien nacht op het Sleutje was voorgevallen.