waren, zou het mogelijk zijn, dat het omhulsel der aarde uiteenbarstte! Dat is misschien het lot geworden van de planeet, die zich eertijds tusschen Mars en Jupiter bevond. De dunne schors der aarde ondervindt van tijd tot tijd de gevolgen der verwoede kampen, die in haren schoot plaats vinden. ‘Wanneer men dagelijks berichten kon krijgen omtrent den toestand van de oppervlakte der geheele aarde,’ zegt Alexander van Humbolt, ‘zou men weldra overtuigd worden, dat die oppervlakte voortdurend hier of daar beroerd wordt en dat zij onophoudelijk de terugwerking van de massa der kern ondergaat. Er is geen land op aarde, dat niet te eeniger tijd door zulk een vreeselijk verschijnsel geschokt of omgewoeld geworden is.’
Alleen door de kracht dier reactiën in de aarde kan men de hevigheid van sommige aardbevingen verklaren. De schommelingen zijn loodrecht, horizontaal of kringvormig. In 1797 had te Riobamba eene aardbeving in loodrechte richting plaats, die de uitwerking had van het ontploffen eener mijn: de lijken van een groot aantal inwoners werden op eenen heuvel geworpen, die verscheidene honderden voeten hoog was. De kring vormige schokken zijn de gevaarlijkste. Geheele steden werden daardoor het onderste boven geworpen; rechte lanen zijn er door krom gebogen en geheele akkers van ligging verwisseld, zoodat de eigenaars ze niet meer herkenden.
Aan den voet van eenen berg opent zich de grond als een gapende muil, die den berg verzwelgt. De hellende gronden schuiven over elkander. De loop der rivieren wordt gestuit, de meren drogen plotseling uit, terwijl hier en daar nieuwe bronnen ontspringen. De zee wijkt van de kust of overstroomt het land. Die feiten zijn in 1693 op Sicilië geschied; zestig duizend personen zijn daarbij in eenige minuten omgekomen; in Calabrië kreeg het heele land in 1783 een geheel ander voorkomen ten gevolge eener aardbeving; te Lima steeg de zee in 1586 veertien vademen boven hare vroegere hoogte. Dergelijke verschijnselen zijn minder zeldzaam dan men denkt.
Bij de aardbeving te Jamaica in 1692 werden negen tienden van de stad Port-Royal in twee minuten verwoest en door het water verzwolgen. Een ooggetuige verhaalt, dat er slechts weinigen den dood ontkwamen, en hij zelf alles daarbij verloor wat hij bezat. Toen hij naar huis wilde keeren, vond hij zijn huis 30 voet ver in zee. Twee hooge bergen waren ingestort en de bedding eener rivier was omhoog getild. De visschen, die daarbij op het droge kwamen, waren een welkom voedingsmiddel voor de tallooze ongelukkigen. De aarde opende zich, verzwolg eenige personen, die daarop in eene andere straat weder te voorschijn kwamen. Het zand steeg in de straten omhoog als de baren der zee, nam de voorbijgangers op en wierp ze weer ter aarde, het water baande zich overal een weg en spoelde de tallooze lijken van menschen en vee met zich voort.
De aardbeving, op 23 Februari jl. te Nizza en omstreken gevoeld, was slechts de voorsmaak van hetgeen er zou geschied zijn, wanneer het verschijnsel zich in al zijne kracht had vertoond, zooals b.v. in 1755 te Lissabon.
Het was Allerheiligen. Omstreeks half tien in den morgen deed zich een hevige schok gevoelen; hij duurde slechts een tiende minuut. Die tijd was voldoende om de stad Lissabon geheel te verwoesten en dertig duizend menschen het leven te benemen. ‘In dat oogenblik’ verhaalt een der overgeblevenen, ‘stortten al de kerken, al de kloosters, het koninklijk paleis, enz. in; niet één gebouw bleef staan. Het noodlottig schouwspel van al die lijken, de angstkreten en het geschrei der stervenden, die half onder het puin begraven lagen, waren hartverscheurend; de vrees en de ontsteltenis waren zoo groot, dat de meest vastberaden personen geen oogenblik durfden stilstaan om eenige steenen weg te nemen, waaronder hunne liefste betrekkingen gekneld lagen. Wie op de bovenste verdiepingen woonden, waren over het algemeen gelukkiger dan zij, die door de deur wilden ontvluchten, want deze werden onder het puin bedolven. Ontelbaar was de menigte ongelukkigen, die in de kerken verpletterd werden.
Tot overmaat van ramp ontstond er brand op drie verschillende plaatsen in de stad; de wind stak op en binnen drie dagen was de geheele stad in asch gelegd. Alle elementen schenen samen te spannen; de zee steeg veertig voet, en ware zij niet snel gedaald, de geheele stad ware door het water verzwolgen. Eenige booswichten maakten van de wanorde gebruik om de weinigen, die nog iets gered hadden, van het hunne te berooven, waarop de koning last gaf rondom de stad galgen op te richten, en na een honderdtal terechtstellingen was het kwaad gestuit.’
Deze regelen waren met potlood geschreven op een stuk papier, dat onder het puin gevonden werd. Een tuinmuur had tot lessenaar gediend. De verhaler voegt er bij, dat hij in de gelegenheid was om verscheidene muren, die nog stonden, meer dan een voet te zien openscheuren en weer zoo juist sluiten, dat er geen spoor meer van de breuk overbleef.
Geen tooneel wekt meer ontzetting dan eene dergelijke ramp. De dieren zelfs deelen in den algemeenen angst. De vroeger zoo veilige grond heeft plaats gemaakt voor een chaos van vernielende krachten. Alle vertrouwen is verdwenen, elke vlucht schijnt nutteloos, iedere schrede kan ten verderve voeren.
In het zuiden nabij den aequator zijn de aardbevingen het menigvuldigst, wijl de aardkorst daar dunner en de omwentelingsbeweging sneller is dan in de poolstreken.
Toch is zulk eene opheffing van den grond, die voor ons zoo geducht is, voor den aardbol niets dan het bersten van eene luchtbel.
Onder de werkende vulkanen zijn de Vesuvius en de Etna thans de voornaamste; in de laatste jaren zijn zij herhaaldelijk uitgebarsten.
Deze vulkanische uitbarstingen in vereeniging met de jongste aardbevingen, doen ons duidelijk zien, dat de oppervlakte van onze planeet nog aanhoudend in beweging is en dat er nog telkens geweldige omkeeringen plaats hebben, ten gevolge van de machtige krachten, die er onder werkzaam zijn.
De aardbol met zijne menigvuldige stuiptrekkingen schijnt zich dus niet veel te bekommeren om den mensch, die van de opbrengst zijner oppervlakte teert. Telkenmale siddert hij onder zijn voet en worden de nietige werken, die de menschelijke mieren op zijne korst hebben opgericht, omvergeworpen. Op deze wijze voert de aarde door de eeuwige ruimte de menschheid hare geheimnisvolle bestemming te gemoet.
(Naar Camille Flammarion.)