De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 3
(1886-1887)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSleutje's spook.I.Gelijk vele andere plaatsen heeft ook Schijndel, een aanzienlijk dorp in Noord Brabant, zijne legenden en overleveringen. Onder deze herinneren wij ons de volgende overlevering van onze geboorteplaats, die wij er tijdens de jongelingsjaren met gretigheid opvingen in de lange winteravonden te midden van een aantal vrienden, welke zich rond een knappend vuur geschaard hadden. | |
[pagina 243]
| |
Wanneer men zich uit Schijndel naar het ongeveer één uur verwijderd Heeswijk begeeft, loopt de publieke weg langs het gehucht De Steeg. Te dezer plaats, een kwartier noordoost van de St. Servatiuskerk en ongeveer een vijf minuten ter linkerzijde van den grintweg naar Heeswijk, liggen bouw- en weilanden, nog ten huidigen dage bestempeld met de benaming van het Slot, of volgens de plattelandsche taal het Sleutje. Dit Sleutje is de plaats waar luidens de overlevering de volgende geschiedenis, in sedert lang vervloden eeuwen, voorviel. | |
II.Twee reizigers kwamen op zekeren namiddag te Schijndel: zij stapten de afspanning binnen, waar op een ruw uithangbord te lezen stond: De Wilde Man, bij Frans Peetersoen. De reizigers waren niet weinig ontevreden, toen zij van den baas vernamen, dat zij in dit dorp langer moesten vertoeven dan hunne meening was. - Vervelende tijd! hier zoo lang verblijven! morden zij. - Hoe! hernam Frans uit De Wilde Man: vervelende tijd?.... hebt gij dan dit dorp reeds meermalen bezocht en kent gij het? - Neen, klonk het antwoord kortaf. - Welnu, hernam Frans; bezichtigt deze plaats en oordeelt vervolgens of de tijd u dan nog vervelend zal toeschijnen. De vreemdelingen gaven aan dien raad gehoor, en na eene verversching genomen te hebben, deden zij een uitstapje. Tot tijdkorting doorwandelden beide reizigers eenige gehuchten van Schijndel, en zagen werkelijk hier en daar sommige bijzonderheden, die hunne aandacht boeiden. Eindelijk langs De Steeg voortwandelend, bereikten zij ook het Sleutje, dat te dien tijde nog de sporen droeg van een vroeger uitgestrekt gebouw. Dit scheen hun merkwaardig genoeg, om er meer van te willen vernemen; maar òf men kon, òf men wilde er niets van zeggen. Zij keerden vol nieuwsgierigheid huiswaarts, hopende, dat in hunne afspanning de gordijn wellicht kon weggeschoven worden, die voor hen de ruïnen van het Sleutje in het verborgen hield. Bij den waard, een man die meer dan zestigmaal den zomer had gezien, hoopten zij wel eenig naricht te bekomen en de vroegere bestemming van dit vervallen gebouw te leeren kennen. | |
III.Nauwelijks waren de reizigers De Wilde Man binnengetreden, of de huisbaas vroeg, hoe het uitstapje hun bevallen was. - Niet slecht, luidde beider antwoord. Verschillende zaken hebben wij opgemerkt, onder ander de heerlijke houtteelt, die men elders vruchteloos zou zoeken. Ook de ruïnen, daar ginder in de richting naar Heeswijk, getuigen nog van eenen bouw, die weleer een grooten omvang moet gemeten hebben; die overblijfselen hebben onze aandacht opgewekt. - En kent gij de geschiedenis aan die puinhoopen verbonden? vroeg Frans. - Neen, was het antwoord; vruchteloos ondervroegen wij dezen en genen voorbijganger over wat die beduidden, wie er eenmaal woonde, enz.; doch niemand heeft ons die vragen opgelost. - Hoe? Niemand heeft u een oplossend antwoord gegeven!... dat komt mij zeer wonder voor; dan zijn het voorzeker geene Schijndelaren geweest, want er woont hier niemand, of hij kent die historie, of heeft er ten minste van hooren gewagen. - En kunt gij ze ons vertellen? - Zeker, en ik zal het gaarne doen, te meer daar mijn oudoom zaliger er op eenige wijze mede in eene nauwe betrekking gestaan, of liever, in persoon het raadsel opgelost heeft. Een glimp van nieuwsgierigheid verscheen op beider gelaat; zij ledigden hunnen kroes en schaarden zich nader bij het knetterend vuur, wiens vlammen in kronkelende en zwierige golven opwaarts stegen. | |
IV.Frans slaat op emstigen toon aan: Mijn oudoom, Ferdinand geheeten, is nu sedert lang ten grave gedaald; hij had gedurende vele jaren verschillende veldtochten in den vreemde medegemaakt en alzoo menige plaats doorreisd. Tegen moeilijkheden was hij gehard; vrees kende hij zoo weinig, dat hij alom als een onversaagd strijder te boek stond; waar anderen kleinhartig terugdeinsden, zag men hem ridderlijk optreden en te midden van de hachelijkste gevaren moedig op de bres springen. Als onverschrokken stond hij bij alle heeren aangeschreven; ook verdiende hij in waarheid dien naam. Dit zij genoeg aangaande zijn karakter en moed. | |
V.Toen nu Ferdinand, na lang omzwerven, eindelijk terugkeerde, was er te Schijndel veel gebeurd en veel veranderd. Vroeger was dit Sleutje een schoon gebouw; doch ik heb het in dien staat nimmer gekend, mijne oogen mochten slechts zijne puinhoopen aanschouwen, zelfs de vroeger hooge toren moet sedert lang ingestort zijn; tot herstelling der muren en andere overblijfselen werd, bij mijn geheugen, geene hand uitgestoken. Men heeft dien toren langen tijd den Wraaktoren van het Sleutje genoemd. Als kind was ik bevreesd om bij het vallen van den avond langs de puinen van het Sleutje te gaan; men zeide, dat het er spookte, en eenige personen beweerden, bij hoog en laag, het spook onder het gerimpeld gelaat eens grijsaards met ingevallen wangen, vuurschietende oogen, knokkige handen en verscheurde kleederen gezien, en zijne zuchtende stem gehoord te hebben. Wat ik u in waarheid, bij eigene ondervinding, getuigen kan, is dat vroeger menig persoon 's avonds zich spoedde om zich van hier te verwijderen. Dikwijl heb ik gezien, hoe vrouw en kind het kruisteeken maakten, wanneer zij in deze nabijheid waren. Als de zon in het westen was weggedoken en de nacht over het slot zijne zwarte vleugelen uitgespreid had, zag men geen sterveling meer hier voorbijtrekken, tenzij vreemdelingen, die dezer zaken onbewust waren, of anderen, die eene dringende noodzakelijkheid hadden. Allen vluchtten vóór het vallen van den avond weg, niemand waagde het om over de nachtelijke schaduw van den gevreesden wraaktoren heen te stappen; kortom het spookte er vreeslijk. Men zeide, dat in den holdonkeren nacht vleermuizen rondvlogen, nachtuilen krassend langs toren en slot rondgierden; men hoorde in deze nabijheid nooit het gezang eens vogels. Bedaarde en bezadigde lieden wilden van dit alles niets gelooven; zij schreven het gerucht, dat uit den toren scheen te komen, aan ijdele vreesachtigheid en overdrevene inbeelding toe; zoo ook mijn oom Ferdinand; zelfs ging hij op zekeren dag zoo ver, dat hij openlijk met die vrees spotte, goed voor ouden en kleinhartigen, gelijk hij meende. - Dat woord, zoo schreeuwde meer dan een uit het gezelschap, in De Wilde Man vereenigd, zult gij herroepen, of het zal u duur aangerekend worden. - ‘Herroepen?.. sprak Ferdinand met eene uitdagende trotschheid, neen, dat nooit!’ ik heb in den vreemde voor ander vuur gestaan, met anderen mijne kracht gemeten!... ‘Voor een paar dozijnen potten bier, die wij morgen avond hier in De Wilde Man gezamelijk zullen ledigen, wil ik nog vandaag, op Nieuwjaarsdag, en met mijnen degen alleen, op het Sleutje vernachten en daar onderzoeken wat spook, heks, of nog al meer, volgens uwe hersenschimmige taal, daarbinnen wonen. | |
VI.‘Velen uit de vergaderde menigte waren niet weinig verwonderd over dat snoevend voorstel van Ferdinand. De weddenschap werd gesloten, maar voor den slotheerGa naar voetnoot(1) verborgen gehouden, dewijl iedereen wist, dat hij tot de hevigste verbolgenheid en woede oversloeg, zoodra men een woord repte om den toren te beklimmen. Ter nauwernood had de klok der parochiekerk 's avonds het achtste uur geslagen, of Ferdinand bevond zich binnen de gedeeltelijk vervallen gebouwen van het Sleutje. In allerijl had men er een bed of rustplaats, vuur en licht aangebracht tot zijn nachtgebruik. Het slot, sedert jaren onbewoond, had dan ook weinig of geene meubelen meer. Slechts aan één persoon had de slotheer den sleutel van dit gebouw toevertrouwd, met het uitdrukkelijk bevel er geen sterveling in toe te laten. Die bevoorrechte sleutelbewaarder was de vorster. Bij het aanbreken van den Nieuwjaarsdag bracht de vorster, als naar gewoonte, zijnen heilwensch aan menige ingezetenen van Schijndel. Deze, als een bewijs van wederkeerige dankbaarheid, boden hem een drankje of zooals men thans zegt een borreltje. Geen wonder dan ook, dat het den vorste[r] eindelijk moeilijk, ja schier onmogelijk werd over een smallen weg te gaan, zonder in een der nevenloopende grachten neer te tuimelen of met zijn draaiend en duizelig hoofd tegen de rondstaande boomen te zwieren. In zulke omstandigheid zal het niemand verwondering baren, dat het verstand van den man, hoe scherp en doorzichtig anders, nu zoowel als zijn geheugen geheel bedwelmd geraakte, zoodat hij het voorgeschreven bevel zijns meesters vergat en den sleutelbos van het Sleutje afstond, waartoe men in andere tijdsomstandigheden, vruchtelooze pogingen zou aangewend hebben. In dit geval hield zijne belofte geen stand, zoo min als zijne rustelooze beenen hem, zonder waggelen en zwieren, konden staande houden; hij dacht voorzeker aan de twee dozijnen potten van den volgenden dag. Één sleutel nochtans, dien zijner huisdeur hield hij terug. Ferdinand maakte daarop geene de minste aanmerking, bij zich zelven prevelend: Wat raakt mij de sleutel van zijn huis. De vorster liet aan Ferdinand zijn eigen gang; dit was geen wonder, want toen de tong van den ambtman door den drank al losser en losser werd, sloeg zij rond als molenwieken door fellen wind gedreven. De vorster voerde nu het hooge woord, vertelde hoe hij jarenlang Schijndel's welzijn had ter harte genomen, en dat geen sterveling, wegens getrouwheid en dienst, met hem op gelijke lijn kon geplaatst worden, enz. enz. (Wordt vervolgd.) |
|