aangelegenheden. Dan maakte hij zich gereed hem omtrent zijn omgang met de familie Janssen te ondervragen. De zoon zat echter zoo rustig tegenover zijn vader, edele fierheid en ongeveinsde openhartigheid spraken zoo duidelijk uit zijne trekken, dat de oude heer vruchteloos naar passende uitdrukkingen zocht om het gesprek te beginnen. Zoo ontstond er eene stilte, welke Wolfgang verbrak met de woorden: ‘Als gij mij nu voor eenige uren missen kunt, vader, zou ik wel eens naar Herbedorf willen gaan.’
‘Gij zijt ter nauwernood te huis. Wat hebt gij dan zoo spoedvereischends in de stad te verrichten?’
‘Eerst wilde ik in het Casino de intusschen gekomen dagbladen inzien en dan een bezoek bij kapitein Janssen afleggen,’ antwoordde Wolfgang onbevangen. Hij was er verre van verwijderd zijn omgang met de hem zoo dierbare menschen te verheimelijken.
Johan Wilhelm begon te twijfelen. Hoe kon de jongen zoo vrijmoedig van het verwenschte huis, dat is van een zijner bewoners spreken, als hij daar op verkeerde wegen ging? Nochtans achtte de heer Saldern het geraden de aangeboden gelegenheid niet te laten ontsnappen. Hij vroeg derhalve: ‘Wat kan u toch in 's Hemelsnaam bewegen, die bouwvallige barak met hare zonderlinge bewoners zoo dikwijls te bezoeken? Ik moet u bekennen, dat ik mij angstig te moede gevoelde de eenige maal, dat ik er een half uur in doorbracht.’
‘Angstig te moede, beste papa, zal u wel de dwaze stap gemaakt hebben, dien ik toenmaals gedaan had. Gij hadt echter toch een tamelijk lang onderhoud met mevrouw Janssen, dat u gewis overtuigd zal hebben, dat zij niets minder dan onverstandig, maar eene dame met een helder verstand en een zeldzaam doorzicht is.’
‘Eene dame!’ herhaalde de koopman, minachtend de bovenlip omkrullende. ‘Nu, tamelijk schrander mag zij zijn. Maar zij is eene van die hoogdravende vrouwen, bij wie een man zich nooit behaaglijk voelt.’
nederlandsch-indië. - het meer telaga warna.
‘Indien gij haar nader kendet, papa, zoudt gij gewaar worden, dat het een ieder in haar gezelschap meer dan behaaglijk, ja goed om het hart is.’
‘Ik heb geen lust tot eene nadere kennismaking met haar - en dit te minder, omdat ik er sterk aan twijfel, dat dit oude wereldwonder de magneet is, die u onder het dak van die bijna instortende spelonk aantrekt?’
Een hoogroode blos overtoog Wolfgang's open gelaat; doch hij antwoordde zonder aarzeling: ‘Gij hebt gelijk, papa, mevrouw Janssen oefent niet alleen en zelfs niet inzonderheid de toovermacht uit, die mij onder haar eenvoudig dak aantrekt en mij elk daar gesleten uur tot een uur van onvergetelijk geluk maakt: hare dochter is het liefelijke kleinood, hetwelk aan het oude gebouw eene onwederstaanbare aantrekkingskracht voor mij verleent.’
‘Dus is het waar,’ riep de oude heer toornig uit, ‘dat gij met de dochter van den armzaligen schipper een liefdehandel aangeknoopt hebt? En gij ontziet u niet het uw vader zonder eenige schaamte te bekennen?.... Wolfgang, Wolfgang, tot op dit uur had ik niet zoo slecht van u gedacht!’
‘Hoe kunt gij nu mijne oprechtheid onbeschaamdheid noemen, papa? - Ook zonder de wending, die ons tegenwoordig gesprek genomen heeft, zou ik u in de naaste dagen mijne neiging voor Ilda Janssen bekend en uw zegen over onze verbintenis afgesmeekt hebben.’
‘Wat!’ schreeuwde de koopman. Donkerrood van toorn sprong hij op en zette de breede, van woede trillende handen zoo zwaar op het dikke mahoniehouten vlak der tafel, dat deze bedenkelijk kraakte. ‘Gij denkt aan een huwelijk met de eerlooze bastaard! - En dat waagt de knaap zijn vader in het aangezicht te zeggen! Terstond vraagt gij mij vergiffenis voor uwe waanzinnige woorden, verstaat gij..... terstond..... anders hebben wij met elkander niets meer te maken!’
(Wordt vervolgd.)