Buiten de wereld.
Naar het Engelsch, van Miss Thackeray.
(Vervolg.)
V.
Horatia had besloten den dokter te trouwen in weerwil van alle waarschuwingen: behalve de heer en mevrouw Dumbleton was niemand ten gunste van het huwelijk gestemd. Doch zij wilde van geene bezwaren weten. Haar tantes klachten, toornige herroepingen van hare eenmaal gegeven toestemming, uitroepen van afgrijzen, bedenkelijk hoofdschudden, knikjes, gejammer, verzuchtingen, aanzienlijke en zenuwachtige bloedverwanten, die uit de stad kwamen aangereden om den vermetelen dokter, zoo noodig, onder de hoeven hunner paarden te verpletteren - niets kon haar weerhouden te doen zooals zij verkoos.
‘Ik begin in te zien dat dit volstrekt geen goed huwelijk voor u is,’ zeide de dokter op zekeren dag. ‘Horatia, begrijpt gij wel, dat gij werkelijk eene vrouw uit den werkenden stand zult moeten worden? Gij zult moeten doen wat Berta doet - bij voorbeeld naaien en breien en nu en dan een podding maken, en ik weet niet wat al meer.’
‘Ik ben ouder dan Berta en ben anders opgevoed,’ zeide Horatia glimlachend., Ik verzeker u, dat het een volksvooroordeel is, dat een huishouden niet goed kan gaan met een weinig verstandig toezicht. De meesteres behoeft niet altijd in de keuken te zijn. - Waar gaat gij heen?’ - vervolgde zij, verheugd van een onderwerp te kunnen afstappen dat haar onaangenaam was.
‘Ik ga een ergen zieke bezoeken, die drie mijlen van hier woont. Caton practiseert over hem en heeft mij ontboden.’
‘Die mijnheer Caton valt niet erg in mijn smaak. Gij moest mij het genoegen doen uwe vrienden te verzoeken, mij niet geluk te wenschen zonder mij te kennen.’
‘Caton is een beste jongen - een ruwe diamant,’ zeide de dokter. ‘Hij heeft mij eenmaal het leven gered toen ik de kinderziekte had; om deze en andere redenen moet gij hem dus vergeven, Horatia.’ Hij knikte haar goeden dag en ging heen, verliefder dan immer.
Toen de heer Caton, dien hij kort daarop ontmoette, over het huwelijk begon te praten, met evenveel twijfel omtrent het wenschelijke er van als de aanzienlijkste van Horatia's aanzienlijke tantes, lei George Rich hem bijna knorrig het zwijgen op.
‘Wat meent gij toch met in zijn eigen stand te moeten blijven? Naar mijne meening is een fatsoenlijk man de gelijke van welke dame ook; en als zij geen bezwaar maakt om met mij te trouwen, begrijp ik niet wat gij er mede te maken hebt. Mannen of vrouwen zijn er niet te minder om, in welken stand ook, wanneer zij eene goede opvoeding hebben gehad en zich een denkbeeld kunnen maken van wat er omgaat buiten een gegeven kleinen kring.’
‘Daar hebt gij uwe zuster,’ begon de heer Caton.
‘'t Zal mijne zuster geen kwaad doen wat meer van de wereld te leeren,’ zeide dokter Rich; ‘zij gaat veel te veel in het huishouden om.’ Doch hij wist zeer goed wat de heer Caton van Roberta dacht.
Zes weken gingen voorbij - zeer gelukkig voor George en Horatia, zeer langzaam voor de arme Berta, die al dien tijd een kleinen heldenstrijd voerde, door niemand vermoed: zij streed tegen zich zelve, arm kind! en kreeg al de slagen.
Slechts Andrew Caton vermoedde misschien dat zij niet gelukkig was; en op zekeren dag kwam hij bij haar om haar te troosten; maar hij had zoo'n lang, medelijdend gezicht voor de gelegenheid aangenomen, dat Berta het uitschaterde van lachen en geen woord over het onderwerp wilde zeggen. Nog veel minder wilde zij hem begrijpen toen hij begon te spreken over hetgeen hem nog zooveel nader aan het hart lag. Het kleine dametje wist alles wat naar teederheid zweemde af te weren of te vermijden. Op den bodem van haar hart geloof ik dat zij van hem hield, en plan had hem eenmaal gelukkig te maken; maar op twintigjarigen leeftijd is het leven lang, de horizon strekt zich uit in een ver, eindeloos verschiet. Daar is tijd genoeg om te beminnen, te leven, te haten, te komen, te gaan. Oudere menschen zijn ongeduldiger, en zetten spoed achter het werk. Jonge lieden geven niet om wachten; althans dat is mijn indruk geweest. Roberta gaf er niet veel om, slechts bijwijlen, wanneer een gevoel van afgunst en eenzaamheid haar loodzwaar drukte. Zij moest wel gevoelen dat er eene verandering in haar had plaats gegrepen, dat het leven niet zoo geleidelijk voortging als zij zich altijd had verbeeld; wenschen, vreezen, nieuwe gedachten vermenigvuldigden zich dagelijks bij haar. Zij begon in te zien wat er om haar heen gebeurde, te begrijpen wat in de ziel van anderen omging, zooals zij nog nooit in haar leven gedaan had.
Naarmate de dag naderde waarop Georges huwelijk bepaald was, werd Berta droeviger te moede. Hare peinzende oogen ontmoetten onophoudelijk de zijne, zij begon hem overal te volgen, ging hem aan de deur te gemoet als hij thuis kwam, en sloop zachtjes zijne kamer binnen als hij zat te rooken of te werken. Den avond voor zijn huwelijk fluisterde zij hem snikkend een zegenwensch in het oor.
‘Liefste Berta,’ zeide hij, ‘laat ons bidden dat wij allen gelukkig mogen worden - schrei zoo niet, mal meisje - gij denkt toch niet, dat iemand of iets ooit mijne liefde voor u zal kunnen veranderen?’
George was niet mededeelzaam van aard; nog nooit had hij zooveel gezegd, en Berta sliep dien nacht geruster dan zij in weken had gedaan.
Dokter Rich en jufvrouw Berners werden op een wintermorgen in de kerk te Putney door den band des huwelijks vereenigd. De heer en mevrouw Dumbleton waren bij de plechtigheid tegenwoordig benevens Roberta, met een aardig wit hoedje op. Er was bijna niemand anders. Toen alles afgeloopen was, wandelde Roberta naar huis, pakte haar goed en ging per spoortrein terug naar het landelijke dorpje waar haar stiefvader predikant wäs en waar hare moeder, die niet Georges moeder was, maar de vrouw van wijlen zijn vader, van den morgen tot den avond in de weer was voor kleine jongens en meisjes in huis en daar buiten; met soepuitdeelingen en bewaarscholen, met een zeer vervelenden, wispelturigen tweeden echtgenoot, die zelf niets kon doen, maar zeer kieskeurig was omtrent de verrichtingen van anderen. Hij had zijne eigen kinderen lief, maar hield niet bijzonder veel van zijne stiefdochter; en ik geloof dat dit de reden was waarom mevrouw Baron blijde was dat Berta, haar liefste en uitverkoren kind, bijna onafgebroken afwezig was. Met dat al was het een genot haar thuis te hebben, en toen Berta aan het tuinhek gekomen was, werd zij door teedere moederarmen omhelsd, terwijl al de stiefbroeders en zusters optochtsgewijze het huis uitstroomden om haar te verwelkomen. Het was Kersvacantie - de jongens waren thuis. Ricarda (mevrouw Baron