Levensregelen.
(Vervolg.)
Honger en dorst worden, behalve door den arbeid, ook door koude vermeerderd. Het warmteverlies moet vervangen worden door warmte-voortbrengend voedsel.
Sterk en knagend is de honger, brandend en machtig de dorst, en toch zijn zij niet in staat, om onze gezondheid in behoorlijken staat te houden.
Hoe is het mogelijk, dat de mensch werkzaam zij, dat hij denken en met zijne handen arbeiden kan, als hij slechts zooveel geniet, dat hij zijn dorst kan bevredigen?
Indien de mensch slechts de noodigste hoeveelheid voedsel opneemt, dan zou hij altijd aan de uiterste grens van hongerlijden staan. Hij zou de opwekking van het ‘algemeen gevoel’ missen, die men als welbehagen, als gevoel van kracht aanduidt, en die volstrekt noodig is tot het volvoeren van groote daden, indien niet de eetlust aanwezig was.
Is het slijmvlies, dat de smaaktepeltjes van de tong bekleedt, niet gezond, en kunnen derhalve de smaakzenuwen hare plichten niet nakomen, dan laat de eetlust ons in den steek. Daarom hebben de lijders aan mond- en maagziekten wel honger en dorst, dat is behoefte aan voedsel, maar geen eetlust.
Moet men zich schamen om van een lekker beetje te houden? Daarop heeft een geestige geleerde aan een wijsneuzigen vrager de wedervraag gedaan: ‘Gelooft ge dan, dat Onze Lieve Heer de lekkere beetjes voor de domkoppen heeft geschapen?’
De domkoppen hebben hunne lekkerbeetjes op eigen hand. Er pleit reeds voor de zonderlinge gril van den smaak, ‘dat bij eene belegerde vesting even zoovelen daarheen als daaruit vluchten.’ Maar als de Hamburgers hunne ‘palingsoep’ overheerlijk vinden, de Hollander bij zijn gezouten haring met smaak pruimetaartjes eet, als de Spanjaard bij schapenvleesch met ajuinen en roode peperchocolade drinkt, als de bewoner van het eiland Marken grauwe erwten met rozijnen en eene zoete saus als een uitgezocht maal beschouwt, dan is dat zeker een even zonderlinge appetijt, als die de slang in den dierentuin te Londen in 1855 aan den dag legde, toen zij een wollen deken oppeuzelde in de onderstelling dat ze een levend schaap voor had.
Veel erger dan zulk een zonderlinge eetlust is het volstrekt gemis er van, omdat dan ook de honger onderdrukt en het leven in gevaar gebracht wordt.
Tegen dien onnatuurlijken toestand hebben de geneesheeren vaak bij krankzinnigen te strijden, die uit vrees van vergiftigd te worden of door eene denkbeeldige hoogere ingeving, het gebruik van voedsel weigeren. Men voedt ze dan door middel van eene buis langs een minder algemeen bekenden weg: den neus, die zooals men weet van achter met de keel gemeenschap heeft. Voedzame, vloeibare spijs wordt dan door de buis in de keel gespoten, waar ze het voedsel tegen wil en dank moeten doorslikken. En zoo is menige ongelukkige van een wissen dood gered.
Overmatige eetlust wordt gewoonlijk bij half beschaafde volken en de bewoners der poolstreken aangetroffen. Een ooggetuige zag eens een drietal Jakuten, die na eene goede winst ook een goeden dag met hunne maag wilden hebben, twee gallons brandewijn en een eenjarig veulen, toebereid met eenige ponden smeer, in één maal verslinden. Naar 't zeggen van Fransche reizigers kunnen ook de Kabylen ongeloofelijke hoeveelheden voedsel naar binnen spelen en als ze voldaan zijn hun gastheer bedanken door het uitstooten van niet zeer welriekende gassen uit hunne maag. 's Lands wijs! 's lands eer! - Maar de Abbyssiniërs schijnen hun nog den loef af te steken. Twaalf gasten, die later op den dag nog een ander maal wachtte, lieten eene vette, zware koe, twee groote schapen en de noodige hoeveelheid brood, een en ander besproeid met eenige gallons mee, in hunne maag verdwijnen, om zich bij het tweede maal te gedragen, als hadden ze een langen vasten ondergaan. Wie staat niet versteld over zulke gewillige magen!
Wat de maag kan verdragen bewijst het feit bij een waanzinnige waargenomen, wiens geneesheer hem een sleutel zag inslikken 4½ Parijsche duim lang. Bij de pogingen om dien te verwijderen kwam er buitendien voor den dag een andere van dezelfde grootte, een van kleinere afmeting en een stuk hout, zonder dat de patiënt vroeger daarvan eenigen overlast scheen gehad of zijn goeden eetlust verloren te hebben.
Bij waanzinnigen en wilden kan men zulk eene vraatzucht nog dulden. Maar indien gezonden zich daaraan ook overgeven, dan staat het met de beschaving niet best. Waar de maag als een gulden kalt wordt aangebeden, daar zoekt men edelen zin vergeefs.
Den eetlust op te wekken of te vermeerderen kan noch door bittertjes, noch door andere kunstmatige prikkels geschieden: werkzaamheid en eene goede gezondheid zijn de beste en natuurlijkste prikkels. Dan alleen doet de eetlust nut en gedijt het voedsel.
De eetlust schuwt den luiaard en ontvlucht hem. De rijkaard, die den voormiddag in ledigheid op de sopha doorgebracht of hoogstens een uurtje getoerd heeft, gaat met tegenzin aan zijn welvoorzienen disch. Hij moet alle kunstmiddelen te baat nemen om zijn gehemelte te kittelen en zijne maag begeerig te maken. Bij hem komt de eetlust niet al etende, want zijn maaltijd is zijn eigenlijke arbeid. Anders gevoelt zich de naarstige. Hem smaakt zijne eenvoudige spijze altijd even lekker, omdat zij door een goeden kok is toebereid: den honger.
(Wordt vervolgd.)