De wereldtentoonstellingen.
Waaraan is toch die overgroote ontwikkeling van de nijverheid in onze dagen toe te schrijven? En waarom heeft zich sedert 1798 het denkbeeld van de tentoonstellingen meer en meer uitgebreid? Want men kan toch niet zeggen dat er in onze eeuw zooveel nieuwe zaken voor maatschappelijk gebruik ontdekt zijn.
Wij zullen volmondig bekennen dat wij de natuurkrachten beter toepassen dan onze voorouders en dat wij hierdoor veel spoediger en veel gemakkelijker kunnen werken dan zij, maar dat zijn geene eigenlijke uitvindingen; al de noodige bestonden sedert eeuwen. Om dit te bewijzen zullen wij eenige der voornaamste ervan beschouwen.
Wij beginnen met het lijnwaad en de wollen stoffen, waarvan reeds in den Bijbel, onder de spreuken van Salomon gesproken wordt, 31, 13. Zij zoekt wol en vlas te bekomen, en zij stelt hare handen met vroolijkheid aan 't werk, en verder heeft men slechts het linnen te bezien, waarin de mummiën der Egyptenaren gewikkeld zijn om zich te overtuigen van het fijne weefsel en de duurzaamheid dezer stof.
De geschiedboeken der Chineezen zeggen dat deze natie 2709 jaar vóór Christus geboorte het gebruik van de zijde kende, terwijl zij voor zestien eeuwen reeds katoen gebruikten tot het maken van papier. Het leder was bij de Egyptenaren, Grieken en Romeinen bekend en Christoffel Colombus getuigt dat bij de ontdekking van Amerika de Indianen het looien van vellen verstonden.
Het denkbeeld van het mes, de naald, de speld, de lans, de bijl en het maken van aarden potten is voorhistorisch, en men heeft uit dien tijd de afbeelding van den Mammouth en van het peerd op elpenbeen gevonden, zoodat de teekenkunde toen reeds bekend was. Men zegt dat het glas door de Pheniciërs is uitgevonden: het was bij de Grieken en Romeinen reeds van groote toepassing. In den Bijbel lezen wij dat Tubalcain vóór den zondvloed met den hamer omging en meester was in allerlei koper- en ijzerwerk.
De zeep wordt in den Bijbel vermeld onder den naam van boreth. Plinius vermeldt het woord sapo voor zeep en in Pompeï heeft men nog eene geheele zeepziederij opgegraven. De overhaling van geestrijke vloeistoffen was in de oudheid bekend.
De purperslak diende in de oudheid tot het verwen der kostbare purperen kleeren.
De meubelen, tapijten, het aardewerk, de wapens, het zadelwerk, de rijtuigen met twee en vier wielen, gedreven zilver- en goudwerk, gravuren op edelgesteenten, muziekinstrumenten, beeldhouwwerk en vooral de voortbrengsels van bouwkunde waren bij de Egyptenaren, de Grieken en Romeinen, en vooral in de middeneeuwen zoo schoon, dat zij ons thans als voorbeelden dienen.
Er is inderdaad nog geen tweede toren van Antwerpen's hoofdkerk gebouwd; de kunst om het ijzer met de hand te smeden, gaat meer en meer verloren. Gelukkig hebben wij te Antwerpen nog den put van Quinten Massys en er is nog geen tweede Bernard de Palissy opgestaan.
Wij zullen nu eene vergelijking maken tusschen de uitvindingen van vroeger en die onzer eeuw.
Wij beginnen met eene der merkwaardigste uitvindingen: het is de drukkunst, waardoor de denkbeelden van den mensch over de aarde verspreid werden. Drie steden, Haarlem, Straatsburg, Mentz, drie uitvinders, Laurens Koster, Faust, Guttenberg, en drie jaargetijden, 1420, 1440 en 1450 zijn aan deze uitvinding verbonden. De graveerkunst op koper werd door Maso Fineguerra in 1452 ontdekt. De oudste gravuur op hout, voorstellende den H. Christoffel, is gedagteekend 1423.
De boekbinderij, hoewel zij bij de Romeinen reeds bestond, werd in de middeneeuwen met eene ongehoorde pracht uitgevoerd; de boeken somtijds met edelgesteenten versierd. Aan Ragenat en Balderic, in 863, wordt de uitvinding van de glasschildering toegeschreven.
In de XIIe eeuw bestonden de speelkaarten reeds in Indië en de schrijfpen van ganzenveer werd in de Ve eeuw ingevoerd. Senefelder, uitvinder van den steendruk, begon in 1796 te Munchen, volgens zijne ontdekking, muziek te drukken.
In de VIe eeuw werden de geloovigen reeds door klokkengelui naar de kerk ontboden, en in de IXe eeuw was het orgel reeds tot eene groote volmaaktheid gekomen. Het uurwerk werd in de Xe eeuw door Gerbert, later Paus Silvester II, uitgevonden en in 1500 maakte Peter Hele het eerste zakhorlogie. De kunst om optische glazen te slijpen is in Nederland uitgevonden. Zij werden meest tot brillen gebruikt, maar ook tot kijkers samengevoegd, waarvan de geleerde Galilei terstond partij wist te trekken.
Door Leeuwenhoek is, tegen het einde van de XVIIe eeuw, de microscoop uitgevonden. Favio Gioia, die in het laatste der VIIIe eeuw leefde, staat bekend voor den uitvinder van het kompas, hoewel het eerste denkbeeld daarvan reeds lang te voren bij de Chineezen gebruikt werd.
In 1487 werd te Aalst, in Vlaanderen, 't eerste klokkenspel gemaakt. Men zegt dat Bartel Schwartz het kruit heeft uitgevonden in de XIVe eeuw, alhoewel het lang voor hem reeds bekend scheen. In 1338 wordt er reeds melding gemaakt van het kanon en in de XVIe eeuw was 't geweer en de pistool bekend.
De eerste spiegel in glas, die te Parijs kwam, werd in 1600 uit Venetië aan Maria de Medicis ten geschenke gezonden, en in 1758 werden de straten in Parijs met lantaarns verlicht. In 1784 werd de lamp door Argand uitgevonden, die den lampenmaker Quinquet met het maken daarvan belastte.
Otto von Guericke, burgemeester van Maagdenburg, was de uitvinder van de luchtpomp en aan den thermometer zijn de namen van Reaumur, Celsius en Fahrenheit verbonden, terwijl Toricelli de uitvinder van den barometer is.
Thomas Newcomen en James Watt kan men de uitvinders van het stoomwerktuig noemen; zij leefden beiden in de XVIIIe eeuw. De Grieken kenden reeds de electriciteit, doch Galvani en Volta zijn wereldberoemd geworden door de ontdekkingen met deze stof. Het was ook in de XVIIIe eeuw dat de gebroeders Montgolfier den luchtballon uitvonden en de eerste luchtreis maakten; en komen wij nu op het gebied van kunst en wetenschap, dan zien wij dat in 1410 Jan Van Eyck de olieverfschildering uitgevonden heeft. Wij hebben slechts de namen van Galilei, Albert de Groote, Kepler, Copernic, Linnaeus, Lavoisier te noemen; zij bewijzen genoegzaam wat zij op het gebied van wetenschap gedaan hebben.
Onder de zaken van dadelijk gebruik kunnen wij nog vermelden: de kina, die door de Jezuïeten tegen het einde der XVIIIe eeuw naar Europa gebracht werd. Vervolgens de koffie, die aangename drank. De eerste koffiehuizen verrezen in 1554 te Konstantinopel, te Londen in 1652 en te Marseille in 1671. Dicht bij de Groote Markt bestaat nog het koffiehuis dat op het einde der XVIIe eeuw, in ons land, te Brussel gesticht werd. In 1680 werd de koffieplant door de Hollanders op Batavia ingevoerd. De thee werd in de helft van de XVIIe eeuw, in Europa bekend. In 1585 werd de aardappel door Drake naar Europa gebracht en in 1540 werd de tabak uit Amerika bij ons ingevoerd, terwijl de suiker reeds in oude tijden bekend was.
Uit dit onvolledig verslag zal men toch kunnen zien dat de mensch reeds vroeg in de behoeften voor het leven heeft voorzien, en dat men voor onze eeuw, in de meeste zaken, reeds tot eene groote volmaaktheid gekomen was.
Vooral in de bouwkunde en de meeste voorwerpen van weelde waren de vormen zoo schoon en sierlijk, dat men die thans in onzen bouwstijl en onze nijverheid meer en meer ziet herleven, want men zal het moeten bekennen dat men in vormen niets eigenaardig uitvindt en er geen stijl van de XIXe eeuw zal geboren worden.
Wij zullen nu eens nagaan wat er in onze eeuw is uitgevonden.
De photographie met al hare toepassingen is zeker eene der merkwaardigste uitvindingen van onzen tijd. Ook kan onze eeuw zich beroemen op de algemeene gasverlichting. In 1843 werd de gutta-percha in Europa gevoerd