Noormannen op zee.
Wie kent ze niet uit de geschiedenis, die woeste, roofzieke zeebuiters der middeleeuwen, welke in hunne slanke vaartuigen vogelsnel de golven der Noordzee doorkliefden en als een storm over onze niets kwaads vermoedende kusten nedervielen, om er den dood en de ellende te zaaien en het spoor van hunnen voorbijgang te teekenen met vlammen en bloed? Wij behoeven die sombere, forsche physionomieën maar aan te zien, om de bede te begrijpen, die onze voorouders aan de litanie van alle Heiligen hadden toegevoegd:
Van de woede der Noormannen, verlos ons, Heer!
Meer dan eene eeuw lang was onze vaderlandsche kust aan de plundertochten dier vrijbuiters blootgesteld; de begeerlijkheid dreef de roovers zelfs de rivieren op, zoodat zij tot het hart van ons land, tot Leuven enz. doordrongen. Maar niet alleen de Nederlanden moesten een tol van geld en bloed aan deze roovers betalen: Duitschland, Engeland, Frankrijk, ja, Italië en Griekenland zagen hen op hunne kusten verschijnen. In Frankrijk hebben ze zich zelfs gedeeltelijk voorgoed gevestigd en gaven zij hunnen naam aan de hun geschonken gronden, die voortaan als het hertogdom Normandië in de geschiedenis zouden genoemd worden, terwijl ze in Zuidelijk-Italië een koninkrijk stichtten, dat tot aan de tijden der Hohenstaufen zou blijven voortbestaan.
De eenige macht, die tegen deze woestelingen bestand bleek, was die van het kruis, welke hen langzamerhand aan zijn juk onderwierp en de bloeddorstige wolven in vreedzame lammeren veranderde.