Levensregelen.
(Vervolg.)
De volwassene lescht zijn dorst met bier of wijn. Jammer, dat hij hierbij vaak de gulden middelmaat niet weet te houden. Bij hem wordt de bevrediging van zijn dorst niet zelden tot een hartstocht; hij wordt verslaafd aan den drank. Nog ellendiger zijn zij, die hun onverzadelijken dorst met zoogenaamde sterke dranken trachten te stillen. Bij hen schijnt het lichaam wel in een Danaïden-vat veranderd te zijn, dat altijd opneemt en altijd weder loost. Maar met dit onderscheid, dat het levende vat in zijn samenstel zoo verandert, dat het voor elk ander doel ongeschikt wordt. De zuiper van professie kent slechts één genot, één levensdoel: drinken en nogmaals drinken, totdat hij even gevoel- en gedachteloos als zijn houten evenbeeld daar neerligt, om, als de roes voorbij is, opnieuw zich vol te drinken - en ten laatste ineen te zakken!
Zie die wezenlooze gestalten met holle oogen en opgezwollen wangen, die uit roodkoper schijnen gemaakt, waartusschen een neus versierd met robijnen van verdacht allooi. Hun adem is verpestend, hunne stem rauw, hunne spraak stamelend, hun gang waggelend, hunne bewegingen onzeker. Het zijn wezens beneden het peil van het redelooze dier gedaald; schandvlekken der maatschappij. Welk eene naamlooze ellende brengen zij teweeg. Zij verwoesten met enkel hun eigen lichaam en levensgeluk, maar ook dat van hunne omgeving: van vrouw en kinderen, ja, van opvolgende geslachten.
En toch is een hartige dronk van het edele druivensap of van het schuimende gerstenbrouwsel een der beste lafenissen voor den dorstige. Onze goedgebouwde, levenslustige en energieke voorvaderen, die daaraan, onder vroolijken kout, hunnen dorst leschten, strekken daarvan ten bewijze. De poëzie kroonde den wijn- en biergod met de kransen van wingerten hopplant. Hunne bekers fluisterden geheimzinnige oden van betooverend zingenot.
Kom, hospes! reik het glas mij toe,
Dat glas, zoo rein en klaar!
Wat duister is, in nevel ligt,
Zoo zingt de wijn- en liefdedronken Perzische dichter Dschani en giet daarmede in gloeiende zangen de openbaringen van den tooverdrank in het gemoed zijner lezers!
De dappere drinkers, die den wijn om des wijns wille dronken, zijn verdwenen. Slechts drie soorten van dorstigen zijn nog aan te treffen: de treurende, de gedachtenlooze en de gezellige.
De mensch is een gezellig wezen. Daarom is ook de gemeenschappelijke dronk de eenig goede, de gezellige drinker de eenig roem volle.
Waarlijk opgewekt door het zorgverdrijvend druivennat wordt slechts de gezellige drinker, die, onder zijne vrienden, aan zijn gastvrijen disch de flesch laat rondgaan.
Als ge 's avonds dien gezelligen drinker ontmoet, dan vindt ge hem 's winters bij den haard, 's zomers in zijn tuintje de geurige bloemen verzorgend. Vermoeid van den last des daags noodigt hij een poosje met hem te keuvelen; maar plotseling gaat hem een licht op: - wat mocht hem zoo snel uit zijn gemakkelijken zorgstoel doen rijzen? Waarom haalt hij licht en tast naar een sleutel in zijn lessenaar? Waarom laat hij u alleen, om ijlings de trappen te zoeken? Geheimzinnige handeling! - Welnu, het raadsel is spoedig opgelost. De gastheer heeft ‘spreekwater’ gehaald uit zijn kelder, en met het vergenoegdste gelaat van de wereld zet hij flesch en glazen voor u neder, met een veelbeteekenenden blik u wijzende op het etiquet: Rhijnwijn ‘1868.’ Zie dat is de echte gezellige drinker! Het puikje van zijn kelder, het edelste druivenbloed van Duitschen bodem kan hij niet in de eenzaamheid genieten. In het welbehagen van den vriend moet zich het zijne kunnen spiegelen, des anderen vreugde moet eigen vreugde verhoogen. Dan eerst is hij zeker, dat hij zijn dag en avond goed besteed heeft.
De treurige drinkers zijn in hunne droefheid nog treffender dan Bendeman's treurende Joden. Niet met hulpeloozen weemoed hangen zij hun speeltuig aan den wilg en wringen zich de handen, maar verwerven zich uit eigen kracht een bondgenoot, om zich weer op te heffen uit hunne verdooving tot eene daad. Het zijn gulden woorden, die elke treurende ter harte moet nemen, welke Schiller in zijn ‘Overwinningsfeest’ den ouden drinker Nestor in den mond legt en waarmede hij den met loof bekransten beker aan de weenende Hekuba reikt:
Drinkt, - wilt met dat vocht u laven,
En vergeet de diepe smart,
Heilzaam voor 't beproefde hart,
Wondervol zijn Bacchus gaven
Want zoolang de levensbron
Aan der lippen rand blijft wellen,
Zinkt de smart in Lethe's vloed,
En vermag niet u te kwellen.
De gedachtenlooze drinkers vormen het verachtelijk geslacht der drinkers uit gewoonte. Die dagelijks drinkt heeft geen smaak meer. De gewoonte is als een beslagen bril: hij belet de omgeving duidelijk te onderscheiden en het eigen standpunt te begrijpen. Gewoonte en traagheid zijn de geestelijke gistingzwammen, die tot rotting aanleiding geven; slechts afwisseling en werkzaamheid houden ons frisch, gezond en werk vatbaar. - Die dagelijks drinkt, behoeft dagelijks meer en komt vaak dagelijks of minstens wekelijks er toe om zich te bedrinken - dat is, zich beneden het dier te verlagen, want dit mist verstand, doch de mensch, die zich opzettelijk van zijn verstand berooft, is toch werkelijk nog minder waard! Die het edelste op aarde derft, is te beklagen. Die echter het edelste goed van den mensch wegwerpt, hem wacht geen ander loon dan verachting. Dat gevoelen de drinkers van professie ook en zonderen zich daarom voor hun stil genot van de wereld af.
Zie hen daar, in de eenzaamheid knorrend op zich zelven, hun glas ledigen. Zoo groeit de dorst van den drinker uit gewoonte als eene lawine en sleurt zijn beter ik met zich in den afgrond. Dag aan dag ontvangt de waard hem met een vriendelijk lachje; dag aan dag zinkt de ongelukkige gast dieper in de armen van dronkaards-waanzin, waardoor slechts het bewijs wordt geleverd, dat hij nog een weinig verstand te verliezen heeft.
Doch misschien hebben wij onrecht. Wellicht ging het hem als Byron's Sheridan: ‘wat misdaad schijnt, is vaak slechts leed, dat diep uit den boezem welt.’ Mogelijk was de gedachtenlooze drinker slechts ziek en werd hij hierdoor een zuiper.
Deze opeenvolging van oorzaak en uitwerking is helaas, reeds meer dan eens voorgekomen. De dorstigheid (polydipsia) is eene vreeselijke ziekte of een verschijnsel van eene ziekte, waarbij de afscheiding der nieren suiker bevat. Wie weet, of de ongelukkige drinker niet door deze oorzaak een slaaf van den drank geworden is? Dan heeft hij meer aanspraak op ons medelijden, dan op onze verachting.
(Wordt voortgezet.)