Buiten de wereld.
Naar het Engelsch, van Miss Thackeray.
I.
Op zekeren namiddag reed dokter Rich zooals gewoonlijk naar Dumbleton House, ging het ijzeren hek door, sloeg de laan in, waar ter wederzijden de seringeboomen reeds hun loover lieten vallen, en steeg af aan den dorpel onder de poort, schelde, en vroeg of jufvrouw Berners thuis was.
Hij werd in het zijvertrek gelaten; eene gezellige, lange benedenkamer, vol gemakkelijke stoelen en canapé's, en met vensters, waardoor men in den tuin zag, waar de najaarsbloemen in vollen dos prijkten en de zon achter de boomen onderging. Een of twee groote portretten van Dumbletons, die weleer de groote lange zijkamer bewoond en in den tuin gewandeld hadden, hingen aan den wand. Er heerschte een aangename geur van kasbloemen en brandend hout. Het was er warm, vol meubelsits en overgeparfumeerd. Horatia, met een zwart fluweelen kleed aan, zat bij het vuur.
Zij stond op om den dokter te ontvangen. Hij dacht dat die zwart fluweelen dame met het schitterend verlichte venster achter zich, op eene schilderij geleek, die hij ergens gezien had; of had hij er van gelezen? of er van gedroomd? Hij had een voorgevoel dat zij zeggen zou: ‘Wij gaan heen; vaarwel!’ En zie, Horatia reikte hem de hand en zeide:
‘O, dokter Rich, - het spijt mij zoo, - tante zegt dat wij heengaan!’
‘Zoo,’ zeide hij, wel een weinig verwonderd, zijn voorgevoel aldus verwezenlijkt te zien, ‘het spijt mij dat ik mijne patiënte ga verliezen, ofschoon ik, om de waarheid te zeggen, plan had u vandaag te zeggen, dat niemand u beter kan genezen dan gij zelve. Al wat gij noodig hebt is beweging, eene geregelde levenswijs en bezigheid; en dat is medicijn, die ik niet door den apotheker in een fleschje kan laten doen en u toezenden.’
‘Waarom denkt gij dat ik bezigheid noodig heb?’ zeide Horatia, een weinig ontstemd en niet zeer vriendelijk.
‘Is dat niet met de meeste vrouwen het geval?’ zeide de dokter glimlachend. ‘Vind ik u niet allen als gevangenen tusschen vier muren opgesloten met allerlei nietige, onbeduidende werkjes om den tijd te dooden? Bij voorbeeld, deze kamer is eene allerliefste gevangenis, maar veel te heet om gezond te kunnen zijn.’
‘Gij hebt gelijk; ik ben eene gevangene,’ zeide Horatia in haar zwart fluweelen kleed, ‘maar ik verzeker u dat ik werk.’ De dokter zette een ongeloovig gezicht. ‘Wil ik u eens vertellen wat ik al zoo doe?’ ging zij voort. ‘Dit is niet de eerste maal dat gij zoo tot mij spreekt.’
‘Het is eene oude opmerking van mij,’ zeide dokter Rich, ‘en ik moet nogmaals herhalen dat vrouwen van uw stand niet genoeg te doen hebben.’
‘Dat komt omdat gij het niet weet: neem mijn leven, bij voorbeeld; geen oogenblik heb ik voor mij zelve. Ik moet briefwisseling houden, afspraken maken, eten, rijden, theedrinken, met drie of vierhonderd menschen, allen even druk bezig en overwerkt als ik ben. Gedurende het winterseizoen ga ik bijna elken avond naar een diner, een soirée en een bal. Den ganschen morgen doe ik boodschappen en schrijf brieven; den ganschen middag rijd ik bezoeken en drink thee. Ik ben nooit alleen; altijd moet ik praten, bezig zijn, klaar staan, komen, gaan. Is dat geen werk voor tien vrouwen, in plaats van voor één arm, ongelukkig, doodmoe schepsel zooals ik ben?’ riep zij verbazend opgewonden uit.
Dokter Rich had een lichtbewogen gemoed, vooral wanneer het Horatia gold, en zijne stem klonk zeer vriendelijk, toen hij zeide: ‘Dat schijnt mij waarlijk een vreeselijk bestaan. Kan ik u niet helpen? Kan ik u geen degelijker levensplan voorschrijven?’
‘Neen, neen; niemand, niets kan mij redden,’ zeide juffrouw Berners. ‘Ik wordt afgebeuld, voortgezweept. Maar ik heb groote verplichting aan mijne tante; ik moet gaan waar zij gaat, en leven zooals zij leeft; daar valt niets aan te veranderen.’
‘Maar gij zoudt misschien,’ zeide de dokter aarzelend, ‘misschien.....’
‘Neen!’ riep Horatia, niet zonder aandoening, ‘ik zal nooit trouwen! indien gij dat bedoelt. Tien of vijftien jaar geleden zou dat niet onmogelijk geweest zijn; maar nu, nu schaam ik mij de menschen aan te zien wanneer tante tracht... Foei! ik moest niet zulke schandelijke dingen zeggen! En toch, moet ik altijd weer voort, voort, voort. Daar is geene rust voor mij, behalve waar de vermoeiden met der tijd heengaan. Waar.... waar....’ Zij eindigde haar volzin door in tranen uit te barsten.
Dokter Rich vond haar wel te verontschuldigen. Hij ging naar een der vensters, en de bloemenmand op zijde schuivend, zette hij het wijd open en keek naar buiten in den tuin. Vervolgens wandelde hij een paar maal de kamer op en neer en kwam toen bij het vuur staan. Het was een groote, oude schoorsteen, waarde Dumbletons (de eigenaars van het huis) zich gedurende meer dan twee eeuwen omheen geschaard hadden. Eene dame in den muur bevestigd, met een paarlen halssnoer en gepoederd haar, scheen hem vlak in het gelaat te zien en hem een paar maal toe te knikken.
Horatia was op een soort van rustbank neer-