[Nummer 20]
Onze gravures.
Alma Tadema.
Antwerpen is niet alleen sinds eeuwen eene milde kunstmoeder voor hare Vlaamsche zonen geweest, ook uit den vreemde kwam menig nog onontwikkeld talent zijnen kunstdorst aan haar laven.
Een dezer was de nu beroemd geworden Alma Tadema, die zich sinds ettelijke jaren te Londen gevestigd heeft, waar de Engelsche kunstwereld trotsch is, hem in haar midden te bezitten en de koninklijke Academie hem tot hare grootste sieraden rekent. Het bekende kunsttijdschrift The Art Annual wijdde onlangs een geheel nummer aan de bespreking van het leven en de werken van dezen kunstenaar.
Aan dat tijdschrift ontleenen wij de volgende belangwekkende levensbijzonderheden van den grooten historieschilder, op wien onze Antwerpsche schilderschool als op een harer luisterrijkste leerlingen wijzen mag.
Laurens Alma Tadema werd den 8en Januari 1836 in het kleine Friesche dorpje Dronrijp bij Leeuwarden geboren. Evenals de Hobbema's zijn de Tadema's een oud Friesch geslacht, welks naam reeds voorkomt in de legenden betreffende het ontstaan der Zuiderzee. Den voornaam Alma ontving de schilder van zijn peetoom en hij voegde dien bij den zijne ter onderscheiding van andere leden zijner familie.
Zijn vader, Pieter Tadema, was een notaris en schijnt een man van groote schranderheid te zijn geweest. De moeder was eene vrouw van zeldzame wilskracht en verstand. Vroeg als weduwe met een groot gezin van kleine kinderen - twee van haar zelve en de overige uit haars mans eerste huwelijk - achtergelaten, hield de wakkere vrouw, schoon zwak van lichaam en arm aan geld, flink het hoofd boven water en wist kalm allen moeilijkheden het hoofd te bieden. Laurens was pas vier jaar oud, toen zijn vader stierf. Hij was op één na de jongste van het gezin, moeders lieveling, en daar het zijnen jeugdigen oogen niet ontging hoe zij te worstelen had, drongen hare lessen hem diep in de ziel.
De vroegste indrukken zijn het sterkst, daarom is het van belang te weten in welke omgeving de kindsheid van den toekomstigen schilder verliep. Alma Tadema's ouderhuis lag in een der vlakste en eentonigste gedeelten van Nederland, waar, althans in zijn jongenstijd, al de vrouwen nog de bekende Friesche kap droegen, die zulk een eigenaardig karakter geeft zoowel aan de bewoners als aan het landschap, waarin zij zich bewegen. Ook verdient het opmerking dat de streek, waar de schilder zijne jongensjaren doorbracht, rijk is aan opgegraven Merovingsche oudheden, daar later juist het tijdperk der Merovingen hem in de geschiedenis het eerst aantrok. Het schijnt dat de oude Franken, in dit aan overstroomingen blootgestelde land, de graven hunner hoofden aanlegden op kunstmatige hoogten en op zulk een terp stond de kerk van Dronrijp.
alma tadema.
Van zijne eerste jongensjaren gaf Alma Tadema onmiskenbare blijken van zijne neiging voor de kunst, maar hij zou nog heel wat moeilijkheden hebben te overkomen, alvorens hij zich met hart en ziel aan haar zou kunnen wijden. De moeder en de voogden van den knaap beschouwden het schilderen niet als een vak, geschikt om mee door de wereld te komen. In hunne omstandigheden vonden zij het geraden dat hij een beroep zou kiezen, waarmee hij zijn brood zou kunnen verdienen, en er werd dus besloten dat hij evenals zijn vader in de rechten zou studeeren. Tot dat einde werd de knaap eerst naar de openbare school te Leeuwarden gezonden, waar hij het nochtans in het Grieksch en Latijn nooit verder bracht dan de verbuigingen, en zich gewoonlijk onder de les vermaakte met het uitteekenen der klassieke goden. De Romeinsche geschiedenis trok hem echter aan, een feit dat insgelijks opmerking verdient in verband met zijne schilderijen: want Tadema is altijd meer Romeinsch dan Grieksch en zijne Grieken zijn over het algemeen eenigszins geromaniseerd.
Maar de studie kon het kunstenaars-instinct van den jongeling niet bevredigen en elk oogenblik, dat van zijne geregelde werkzaamheden kon afgenomen worden, werd aan teekenen en schetsen besteed.
Dat de knaap niet geheel zonder vrucht gewerkt had, al was het ook zonder de hulp van een meester, kan hieruit blijken dat hij reeds in 1851 een portret van zijne zuster schilderde, dat op eene tentoonstelling geëxposeerd werd. Omstreeks dien tijd vervaardigde hij ook een portret van zich zelf, dat nog in zijn bezit is en waarin reeds verschillende hoedanigheden doorschemeren, die zijn later werk onderscheiden.
Dit eerste tijdperk van zijn leven was voor Tadema intusschen alles behalve gemakkelijk; want tusschen het verlangen om zich naar de wenschen zijner moeder te schikken en zijne eigene onweerstaanbare begeerte om zich aan de kunst te wijden, had hij dien harden strijd te voeren, waarin de jongeling òf zich vormt tot man òf bezwijkt.
In Tadema's geval maakte die strijd hem tot man. Maar de worsteling tusschen neiging en wat hij zijn plicht achtte, viel den knaap te zwaar. Wel was de geest er tegen bestand, maar lichamelijk ging hij er zoodanig onder gebukt, dat hij, naar de geneesheeren verklaarden, het niet lang meer maken zou. De wenschen van een tot een vroegen dood gedoemd jongmensch te dwarsboomen kwam den voogden al te erg voor, en zoodoende werd het denkbeeld eener toekomstige rechtsgeleerde loopbaan opgegeven en mocht Laurens ongestoord het penseel ter hand nemen, ongeveer gelijk men een hopeloozen zieke veroorlooft te eten al waar hij trek in heeft. Doch nu de geestelijke dwang was weggenomen, week spoedig ook de lichamelijke krankheid, hetgeen volstrekt niet bewijst dat de geneesheeren ongelijk hadden; want waar de drang van het genie zoo sterk is als bij Tadema, staat het dwarsboomen daarvan gelijk met het toebrengen van den dood.