Levensregelen.
(Vervolg.)
Eerst na langen tijd, - nadat de begeerte naar lucht en stoffelijk voedsel al tot eene gewoonte is geworden. - treedt bij het kind de geestelijke honger op.
Iedere moeder weet het bij ervaring, dat hare kinderen meer eetlust hebben na, dan voor den schooltijd. Elke geleerde ervaart het eveneens, dat hij meer trek naar voedsel heeft, als hij zeer ingespannen heeft gewerkt.
Geestelijke arbeid verwekt dus evenzeer honger als lichamelijke.
Evenals de stoommachine steenkolen en water noodig heeft om stoomkracht voort te brengen, evenzoo heeft ons lichaam behoefte aan spijs en drank, om zijne vermogens met kracht en volharding te gebruiken.
Hoe meer van den spijsbrij uit de darmen opgezogen wordt en in het bloed overgaat, des te meer verliest de maag haar inhoud.
De maag bestaat uit een langwerpigen zak, in welks wanden zich spiervezels bevinden, die in aanhoudende spanning verkeeren. Vandaar dat de maag zich steeds tracht samen te trekken. Bevat zij spijzen, dan drukt zij daarop en bevordert door hare schroefvormige beweging de vertering van haren inhoud. Zijn de spijzen te hard of is de maag daarmede o verladen, dan veroorzaakt die beweging pijn; wij zeggen: ‘het eten ligt ons als een pak in de maag.’ Houdt zij lucht in of wordt de lucht, die de maag gewoonlijk bevat, door overmaat van spijzen samengedrukt, dan ontlast zij deze onder opstooten. Het gevoel van honger wordt niet veroorzaakt door de leegte der maag, maar door gebrek aan bloed in hare wanden. Wat bij verkleumde vingers het gevoel van doofheid verwekt, worden wij bij eene bloedelooze maag gewaar door het gevoel van leegte, waaruit het verschijnsel van den honger moet worden verklaard.
De geestelijke en lichamelijke arbeid veroorzaakt door de inspanning der organen eerst in deze, dan in het bloed, vervolgens in de darmen en de maag, stofverbruik en door den honger stofaanvoer. De regelmatige verandering van de voedende stof door verbruik en aanvoer in het lichaam van al wat leeft, noemt men stofwisseling.
Tot eene behoorlijke stofwisseling behoeft het lichaam den aanvoer van vijf soorten van voedingstoffen:
1, de stikstofhoudende: eiwit, vezelstof, kaasstof, en in zeker opzicht ook de stikstofhoudende beginsels van de thee, koffie, chocolade, tabak, kina; - 2, de koolwaterstofverbindingen: vet, zetmeel, suiker, wijngeest en wellicht ook de celstof van jonge plantencellen; - 3, de anorganische en minerale stoffen: kalk, ijzer, kiezelzuur, keukenzout, soda, potasch, magnesia, enz.; - 4, het algemeene oplosmiddel: water; - en 5, de algemeene opwekker van scheikundige stofomzettingen: het zuurstofgas der lucht.
De groote Boerhaave hield zijnen tijdgenooten vergeefs de leer voor, van hoeveel gewicht voor het geestelijk en lichamelijk welzijn de regeling is van de opname van voedsel in onze maag, want niemand geloofde hem. Nochtans had men reeds vele honderden jaren vóór hem hetzelfde aangevoerd, zooals ons de volgende Indische sage leert.
Phra-Khodom, de laatste Buddha, die zich in menschengedaante openbaarde, werd 543 jaren vóór onze jaartelling als prins geboren. Hij bedroefde zich echter over de broosheid van het menschelijk lichaam, verliet daarom kroon, vrouw, vader en land en begaf zich naar de woestenij, waar hij zes jaren in de eenzaamheid zich kastijdde en zich in zelfbeschouwing verdiepte. Daarop keerde hij naar zijn hof terug, en allen, die hem zagen, verschrikten over zijn uiterlijk. Hij geleek een wandelend geraamte, zoo vermagerd en vaal was hij geworden; hij had zijne krachten verloren, en het meest van allen waren zijne meesters er over verbaasd, dat hij ook weinig wijsheid en helderheid van geest uit de eenzaamheid naar de wereld had meegebracht. Hij kwam hierdoor tot de overtuiging, dat het afgezonderd leven van zelfbeschouwing eene dwaling is; hij at nu weder goed, baadde zich en voldeed aan zijne behoeften, en ziet - nu eerst werd hij lichamelijk sterk en geestelijk wijs!
Wellicht zal het menig idealist hinderen, dat hij de verrichtingen der stof niet aan zich kan onderwerpen. Tegen het gevoel, dat de stoffelijke behoefte opwekt, kan de geest wel strijden, doch niet zonder nadeel tegen de natuurlijke behoefte zelve. Den honger kunnen wij wel onderdrukken; maar het scherpzinnigste denkbeeld en de onwrikbaarste wil vermogen niet de behoefte aan voedsel voor het lichaam op zijde te stellen. Daarin regeert de stof over den geest, en hare noodwendigste behoeften worden haar nimmer ongestraft onttrokken. Eene te ledige maag is even nadeelig voor het geregeld denken als eene overvulde!
De kameel wordt den Oosterlingen steeds als voorbeeld van de uiterste matigheid voorgehouden, omdat hij op zijn tocht door de woestijn slechts zelden drinkt, en gedurende veertien dagen niets eet dan eenige struiken, die hij op zijn weg ontmoet. De oorzaak van die matigheid moet daarin echter gezocht worden, dat het arme dier niets te eten of te drinken krijgt. Hoe ziel een kameel er echter na zulk eene reis uit? Juist zooals de Buddha-vorst Phra-Khodom, toen hij uit de woestijn kwam: vermagerd, ellendig en krachteloos. Zelfs de vetbulten op zijn rug zijn geslonken en de kameel is slank geworden. De beste kameel houdt slechts twee- of driemalen die buitengewone inspanning der karavaanreis uit, en heeft meer dan een jaar noodig, om op zijn verhaal te komen! Aan dit voorbeeld mogen zich die bloedarme, vermagerde lijders spiegelen, die zich inbeelden, dat zij binnen weinige weken sterk en welgedaan kunnen worden. Ook de herstellenden van langdurige ziekten mogen dit ter harte nemen, als zij ongeduldig uitzien naar vroegere kracht en arbeidsvermogen. De stofwisseling is een machtig en werkzaam hulpmiddel, maar zij heeft langen tijd noodig, om hare taak te volbrengen: den wederopbouw van een gesloopt lichaam.
(Wordt vervolgd.)