De Niagara af in eene ton.
Duizelingwekkend is de afgrond, welken de eeuwenlange arbeid van den Niagara-val in het aanzijn heeft getooverd. De wateren van vier binnenzeeën storten zich plotseling over een breeden rand van Silurischen kalksteen met een geraas, dat ‘het geknal van duizend donders verdooft,’ in den diepen afgrond. Bij zuidenwind is die ontzaglijke val te Toronto, op dertien uren afstands, reeds hoorbaar. De Niagara-val wordt door het Iris-eiland in twee deelen gesplitst en terwijl de Hoefijzer-val aan de Canadasche zijde eene breedte van 550 en eene loodrechte diepte van 48 meters heeft, is de Amerikaansche val 180 meters breed en omtrent 50 diep.
Elke minuut storten volgens de berekening ongeveer 670,000 tonnen water naar beneden. De beide oevers, die zich tot eene loodrechte hoogte van 55 meters verheffen, zijn aan weerskanten met hotels en villa's bedekt en aan beide zijden beneden de watervallen vormt de vloed eene snelstrooming of rapid binnen eene bedding, die slechts 145 meters breed is. Boven den waterval zweeft eene reusachtige hangbrug, die uit twee over elkander loopende bogen bestaat. Over den bovensten boog loopt de spoorweg, terwijl de andere voor voetgangers, rijtuigen, karren en andere vervoermiddelen bestemd is.
Een der dolste waagstukken, die in den laatsten tijd ondernomen zijn, is ongetwijfeld dat van den kuiper Mr. Carlisle D. Graham, een Engelschman van geboorte, die zich in eene ton van dien geweldigen waterval liet afdrijven. De zonderlinge tocht werd kort daarop door twee kuipers, Potts en Hazlitt genaamd, nagedaan, wat opnieuw het bewijs levert dat ook de uitzinnigste voorbeelden altijd nog navolgers vinden.
De ton, die den beiden kuipers tot vaartuig diende, en waarvan men in dit nummer eene nauwkeurige afbeelding vindt, had eenigermate den vorm van een torpedo en bestond uit eiken duigen van anderhalven Engelschen duim dikte. Ze was tien voet lang en over de geheele lengte van eene stevige kiel voorzien. De ronde voorsteven was met plaatijzer bekleed, terwijl de platte achtersteven twee voet in middellijn mat. Een schroefrad van twaalf duim, dat met de hand in beweging gebracht moest worden, stak buiten den achtersteven uit, alsmede een klein roer, dat door ijzerdraad bestuurd werd.
De grootste middellijn van het vat was drie voet, terwijl de lengte binnen slechts zes voet bedroeg, daar het voorste gedeelte stevig van de overige ruimte was afgeschoten, zoodat wanneer dit tegen de rotsen verpletterd mocht worden, de opvarenden toch nog veilig geborgen bleven. De opening, die in de bovenzijde aangebracht en met een torenvormig deksel was gesloten, was juist groot genoeg om één man te gelijk door te laten. Het deksel had twee dikke glazen oogen, terwijl er eene ijzeren buis doorliep van 1¼ duim middellijn, bestemd om versche lucht aan te voeren. Twintig ijzeren reepen, van twee duim dikte, omspanden het vat, terwijl de schroef door ijzeren roeden beschermd was. Aan de toebereidselen voor den tocht werd de laatste hand gelegd door het inschepen van 300 pond zand als ballast en het meenemen van een groot stuk ijs om de lucht koel te houden.
Potts en Hazlitt bonden zich zoo stevig op den bodem vast dat zij door het geweld der golven niet over elkander konden geworpen worden. Onmiddellijk bij de afreize werd het zonderlinge vaartuig door de eerste golf der branding gegrepen en met den voorsteven vooruit over de deining de volgende groote golf tegemoet geslingerd. Daarop werd de ton door de verschillende stroomingen, die in het midden der engte tot een draaikolk samenvloeien, bedolven, om vervolgens weer te midden der branding op te springen. Ze draaide rond als een tol, werd nu eens op dan weer neer geslingerd, tot eindelijk de laatste golf ze in de diepte van den kokenden waterval plofte.
Het spreekt vanzelf dat het vaartuig door de luchtpijp veel water had binnengekregen en dat te midden der branding roer noch schroef van eenig nut waren. Toen onze reizigers echter het effen water bereikt hadden, waren zij wel vermoeid, doch hadden geen letsel bekomen. Zij krabbelden uit het gat der ton, gingen er bovenop zitten en werden zoo aan wal getrokken, tot op het hemd doorweekt van het water, dat door de luchtbuis binnengedrongen of van het smeltende ijs afkomstig was. De tocht van het begin van den waterval tot aan den mond der rivier, een afstand van acht Engelsche mijlen, had ongeveer een uur geduurd.