J.A. de Laet, letterkundige en volksvertegenwoordiger van Antwerpen.
Wij openen de reeks portretten van de leden der Vlaamsche Academie, die achtereenvolgens in de Belgische Illustratie verschijnen zullen, met het afbeeldsel van den Nestor der Vlaamsche Beweging, den letterkundige en volksvertegenwoordiger J. De Laet.
De heer jan Jakob De Laet, als schrijver Jan Alfried De Laet, werd den 13 December 1815 te Antwerpen geboren. Van eene geestdriftige natuur, voortvarend en ondernemend van aard schaarde hij zich al vroeg bij het kleine leger kampers, door Jan Frans Willems onder de Vlaamsche vlag ter herovering onzer verbeurde taalrechten vergaderd. Met Ledeganck, Conscience, Van Ryswyck, Van Beers en andere schrijvers van het jonge België, nam hij een werkzaam en talentvol deel aan de stichting van het belangrijkste tijdperk onzer Vlaamsch-Belgische letterkunde. Zijne werken onderscheiden zich door diepte van opvatting, degelijkheid van denkbeelden en eene voor dien tijd ongewone meesterschap over taal en stijl. Met raad en daad stond hij, even als Van Beers, het ontluikende talent van Conscience ter zijde, wiens kennis van taal en vorm aanvankelijk niet op de hoogte zijner rijke verbeelding was. Trouw en hecht bleef hij den beroemden Hendrik, den vriend zijner jeugd, verbonden: de hand, die den jongen schrijver bij zijne eerstelingen hulpvaardig toegestoken was, strekte zich ook voor de zegening des christen over de lijkbaar van den wereldvermaarden grijsaard uit, en legde den lauwerkrans op de zegezuil, boven de asch van den onsterfelijk en dichter verrezen.
Alhoewel Jan De Laet reeds vroegtijdig blijken gegeven had van zijne neiging tot de fraaie letteren, werd hij nochtans voor de geneeskunde bestemd, en legde in 1839 te Leuven een schitterend examen voor het dokters-diploma af. Na eene korte praktijk zegde de jonge geneesheer echter aan zijn beroep vaarwel, om zich geheel aan de letterkunde te wijden.
Ter verdediging onzer moedertaal stichtte De Laet, - van jongs af met den moedigen en strijdvaardigen karaktertrek bezield, welken de jaren tot nog toe in hem niet hebben kunnen uitwisschen - een blad te Brussel, dat eerst onder den titel van ‘Vlaamsch België’ en later onder den gewijzigden naam van ‘Vlaamsche Belgen’ in het licht kwam.
De toen reeds verfranschte hoofdstad was in dien tijd echter bijna even ongunstig als thans aan de Vlaamsche pers, en het blad hield weldra op te verschijnen.
De Laet keerde terug naar Antwerpen, waar heftiger kamp hem wachtte. Den 27 October 1845 was hij tegelijker tijd met Conscience en Ledeganck tot bijgevoegden leeraar aan de hoogeschool van Gent benoemd geworden; maar vermits deze vereerende onderscheiding slechts een titel, geen bezoldigd ambt was, dong de Vlaamsche letterkundige naar den leerstoel van geschiedenis bij het Koninklijk Atheneum van Antwerpen. Daar de stadsraad van dien tijd den Vlamingen weinig genegen was, slaagde hij echter evenmin in zijne aanvraag als Vleeschouwer, die de betrekking van professor der Fransche taal in hetzelfde gesticht verzocht had. Het stedelijk bestuur had echter die onbillijke miskenning van twee verdienstelijke mannen later zuur te boeten: door Vleeschouwer werd met De Laet een satiriek blad gesticht, in den aard der Parijsche Charivari van die dagen, dat onder den sprekenden titel van ‘De Roskam’ den gemeenteraad en de franschdolheid bijtend tuchtigde. In 1849 werd De Laet met de redaktie belast van het ‘Journal d'Anvers.’ Twee jaren nadien ging hij in dezelfde betrekking naar de ‘Emancipation’ van Brussel over en werd te Antwerpen door zijnen vriend Vleeschouwer vervangen. Het aanzien en gezag van Jan De Laet was intusschen zoo hoog gestegen, dat hij in 1854 als lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers werd voorgedragen. De Vlamingen gelukten er echter niet in hunnen kandidaat te doen verkiezen.
Ontmoedigd en teleurgesteld, het gemoed nog niet ompantserd door het ondoordringbare schild, dat bittere ondervindingen in den loop der jaren er omheen smeden, legde de dichter toen de pen neer en verliet de strijder het staatkundige veld. Hij, die zoo lang het volk een krachtvol geestelijk voedsel geschonken had, werd thans als door eene nuk der blinde Fortuna geroepen, om zijnen medemenschen slechts lichamelijke spijzen te bezorgen. Door J. de Laet werd in 1854 de Brusselsche Broodbakkerij opgericht, welke tot den huidigen dag onder zijn bestuur werkzaam is en bloeit.
Doch men verandert niet even licht van karakter en betrachtingen als van beroep: een zoo weinig voor de rust geschikte gemoedsaard, een zoo diep overtuigd Vlaamsch hart moest zich onvermijdelijk al spoedig terug tot den strijd laten bewegen. Maar eilaas! als letterkundige eigenlijk trad Jan de Laet van dan af niet meer op. Pen en woord werden schier uitsluitend ten dienste gesteld van de Vlaamsche zaak op staatkundig gebied, en toen de koene en welsprekende kampioen eindelijk in 1863 tot lid der Kamer verkozen was, begon de groote rol, die hij ten dienste der Vlaamsche zaak vervuld heeft. Het strookt niet met den geest van ons tijdschrift over de lange politieke loopbaan van den oudsten der Antwerpsche afgevaardigden uit te wijden. Het vijf en twintigjarig jubelfeest van volksvertegenwoordiger, dat de partijgenooten van den grijzen strijder binnen twee jaren hopen te kunnen vieren, zal trouwens voor zijne vereerders eene geschiktere gelegenheid zijn, om zich dankbaar al de diensten te herinneren, door hem aan de Vlaamsche belangen bewezen. De onpartijdige geschiedenis, die noch verguist, noch vergoodt en alle omstandigheden, aan de veelbewogen loopbaan van een politiek man onvermijdelijk verbonden, naar hunne juiste waarde weet te beoordeelen, zal echter met ons van Jan de Laet opteekenen, dat nooit strijder voor Vlaanderens rechten langer en moediger op de bres stond en met meer kracht en kunde zijne zaak verdedigde. En zij zal er bij voegen, dat de man, door zijne tegenstrevers wel eens als eergierig en baatzuchtig gescholden, steeds met eene lofwaardige en mannelijke vastheid van karakter alle eereteekens en onderscheidingen weigerde, en zich in 's lands dienst zoo weinig verrijkte, dat hij op meer dan zeventigjarigen ouderdom nog als de minste burger genoodzaakt was voor zijn onderhoud en dat zijner betrekkingen te arbeiden,
De strijd voor de Vlaamsche zaak heeft overigens altijd slechts alleen diegenen ten bate gestrekt, die haar niet getrouw gebleven zijn.
Voor zooverre ons bekend is, verschenen van J. de Laet de volgende letterkundige gewrochten:
De Kruisvaders (Noordstar 1840). - De Vloek, novelle (Noordstar 1841). - Het Huis van Wesenbeke (1842), eene Spaansch-Nederlandsche roman, die niet minder dan driemaal in het Hoogduitsch vertaald werd. - Herman, de Schaliedekker (1844), eene Antwerpsche legende, insgelijks in het Duitsch met andere Belgische Sagen uitgegeven, - Doctor Van Droomenveldt, novelle, (Taalverbond 1ste jaargang.) - Het Lot, eene schets der Vlaamsche zeden (Taalverbond 1846), het meest geroemde zijner prozawerken, in 1847 onder den titel van ‘Der Spieler’ te Hanover in het Duitsch verschenen. - Eene Bruiloft in de XVIde eeuw, Antwerpsche legende (Taalverbond 1847), en eindelijk Gedichten, in 1848 voor het eerst en onlangs vermeerderd ten tweede maal in het licht gegeven. Onderscheidene vertalingen uit het Duitsch en uit het Fransch, waaronder De Schildburgers, Lord Strafford en Tooververhalen van Perrault, werden alsmede door hem onder de deknamen Jozef Colveniers en Felix Bogaerts bezorgd.
De meeste dezer werken zijn het nieuwere geslacht onbekend, eensdeels omdat hunne exemplaren sinds lang uiterst schaarsch geworden zijn, anderdeels omdat het woord en de daden van den staatkundigen Jan de Laet de aandacht afgetrokken hebben van de schriften des letterkundigen Johan Alfried; want de politiek omringt hare uitverkorenen met een stralenkrans van hel, maar kortstondig licht, dat vele gebreken overglanst, doch ook vele deugden en talenten in de schaduw stelt. Welke groote en onbetwistbare diensten de volksvertegenwoordiger De Laet aan de Vlaamsche beweging ook bewezen heeft, de tijd moet eens komen dat de waarde dier diensten verbleeken zal naast zijn kleinen bundel gedichten, waaruit wij den lezer heden een klaverblad aanbieden; want in de staatkunde vooral rijden de dooden snel.
Daarom ook moet het aandeel dat Jan De Laet aan den strijd voor taal en recht genomen heeft door ons, tijdgenooten, des te meer gewaardeerd en geprezen worden. Karakter en omstandigheden mogen er hem dan ook toe gedreven hebben de pen, die onvergankelijken roem baart, te verwisselen tegen het vervliegende woord, dat slechts kortstondigen luister schenkt, toch blijft deze daad eene lofwaardige opoffering, die onwillekeurig herinnert aan de dichters, welke de belauwerde lier nederlegden om het zwaard ter verdediging des vaderlands aan te gorden.
Hand aan hand met Conscience begon De Laet den kamp tegen de vijanden van zijnen stam. De teergevoelige en droomerige Hendrik werd echter dra wars van den woeligen strijd op het staatkundige veld, zegde dien voor altoos vaarwel en won met zijne pen de onsterfelijkheid. De Laet heeft het slechtste deel gekozen: hij offerde zijne pen op voor de belangen zijner taalgenooten.
Eere zij hem!