De burcht te Kessel.
De gemeente Kessel in Limburg, hoofdplaats van het voormalig land- en graafschap van dien naam, bezit een dier merkwaardige gedenkstukken onzer voorouders, hetwelk zoowel door zijne oudheid en ligging, als door zijne geschiedkundige herinneringen uitmunt, namelijk den burcht van Kessel, of het beweerde Castellum Menapiorum, waarvan Ptolomeus spreekt. Als een fiere reus verheft het kasteel zich te Kessel, aan den linker Maasoever op een kunstmatigen, ronden heuveltrans, die deels uit mergelsteenen is gebouwd er ruim twintig ellen boven de oppervlakte van den grond is verheven, als wilde het den stroom en de vlakte overheerschen.
Het kasteel draagt geene sporen van Romeinsche bouworde; het schijnt niet vóór de veertiende eeuw gesticht te zijn. Het gedeelte er van, dat op de Maas uitkomt, is zeker het oudst. In de middeleeuwen had dit kasteel twee bijforten, het ééne, ongeveer 20 minuten westwaarts, dat gesloopt is, en het andere, 20 minuten oostwaarts, waarvan men de werken nog min of meer kan ontdekken, en dat thans door verandering van den loop der Maas op den rechteroever ligt.
Het was de residentie der graven van Kessel, die oudtijds aan het hertogdom Brabant ondergeschikt waren. De eerste graaf van Kessel, die in de geschiedenis bekend is, komt voor na het jaar 1081 en overleed in 1114 in een gevecht bij Andernach. Hij droeg den naam van Hendrik, en was tevens graaf van Vlaanderen, de stamvader der Geldersche graven uit het eerste huis.
Wanneer men van den voorhof des kasteels de hooge, kronkelende trappen bestijgt, die van beide zijden over de ingangen der onderaardsche