kenburg in vreemde handen beschreven in Betsy Perk's Elisabeth van Valkenburg, en nooit zag men schooner schouwspel op dit eerbiedwaardig punt, dan toen in dezen zelfden zomer de Valkenburger Rederijkerskamer in de vervallen wapenzaal des kasteels fragmenten uit dat drama opvoerde voor de geheele kolonie der badgasten en honderden Valkenburgers. Het eigenaardige der plaats, de prachtige sterrenhemel, de beelden van vroeger voor onze oogen getooverd en door afstammelingen voorgesteld, wellicht van hen, die destijds een werkzaam aandeel hadden aan het bloedige drama, maakten een overweldigenden indruk.’
Nauwelijks herkenbaar zijn de vormen van het vroeger zoo beroemde kasteel. Alleen de kapel vertoont nog de zwakke overblijfselen van hare vroegere prachtige gewelven.
Nog weinige jaren geleden vertoonde de ‘Valken-burcht’ zich ondanks hare verwoesting, in al hare trotsche lijnen, aan de bezoekers dezer streken, thans is alleen het inwendige nog te zien, daar de geheele berg dicht begroeid is met zware dennen en beuken.
Ongaarne namen wij afscheid van deze eerbiedwaardige plek!
We hadden nog het laatste punt van onzen tocht te bezoeken! De kluis of de hermitage! Afdalende van den Valkenberg en rechts den grooten weg volgende, die ons langs vruchtbare velden, heerlijke weilanden, tusschen de noorder- en zuider-berghelling door, tot aan Oud-Valkenburg bracht, kozen wij de lommerrijke laan van het kasteel Schalven, om even voorbij het bruggetje over de Geul, het steile boschpad te volgen, dat wij van uit de ruine reeds konden zien.
Hoe eenzaam, en toch hoe heerlijk is hier het landschap! Geen enkel geluid dan het rommelend gedonder van een aan onze voeten voorbijsnellenden trein, of het gekweel der vogels in het dichte woud!
Alles stil, kalm en rustig!
Een oogenblik nog, en ons oog aanschouwt de vriendelijke plek, waar in 1690 door de grafelijke familie Hoen van Cartils tot Schalven de ‘kluis’ gesticht werd. De eerste kluizenaar stierf daar den 20en November 1706. Thans leeft daar in stille afzondering de eerwaarde Peter Jozef Dresen, een dier dapperen, die nog kan verhalen van de roemrijke dagen van Castelfidardo en Rome!
't Is een genot met dien eerwaardigen man te spreken over Rome, den Paus en de Zouaven, over zijne voorgangers, over zijne weldoeners! Hoe trotsch is hij op zijne kluis, op zijne kapel en op zijne omgeving! Eenmaal 's jaars verheugt hij zich over een ontzaglijken toevloed van bedevaartgangers, die in zijne kapel den H. Leonardus komen vereeren. En buiten dien dag ziet hij van het overige menschdom, van de wereld niets anders dan zijne arme woning, zijne sombere bosschen en zijn riviertje daar beneden in het dal, dat hem drenkt!
't Werd avond! Reeds spreidden de boomen hunne donkerste schaduw over het boschpad, en de nachtegaal zong reeds zijne volste accoorden.
Hart en oog verkwikt aan al het verrukkelijke op onzen tocht in het Geuldal, overtuigd dat dit land in waarheid schoon is, namen wij den terugtocht aan.
En weldra door den ijzeren reus teruggevoerd in onze koude woning, dubbel ongezellig nu onze kring weer voor langen tijd gebroken was en wij zoo veel schoons en goeds elders mochten aanschouwen, zetten wij ons neder, om den volgenden dag den strijd om ons bestaan hier beneden opnieuw te hervatten.
Vriendelijke Geul-vallei! Valkenburg!
Schoon zijt gij beiden, en de trots van Limburg!
Juli 1886.
H.W.