Limburgsch Valkenburg.
‘Daar zijn in het leven genoeglijke dagen,
Die ons de koude borst verwarmen door hun gloed!....’
Deze woorden van den dichter kwamen mij onwillekeurig in de gedachte, toen ik mijne gewone bezigheden hervatte na een bezoek aan een goeden vriend gebracht, die thans te Valkenburg, het middelpunt der Geulvallei, woonachtig is.
Lang reeds had ons kaartclubje besloten den ‘winterpot’ dit jaar te besteden aan een uitstapje naar het zuiden van Limburg, vooral toen bedoelde vriend in ons midden verscheen en ons al het heerlijke zijner woonplaats op de hem eigenaardige wijze aanprees.
En zoo kwamen wij des morgens te zeven uur reeds aan de statie Bunde bij Maastricht aan.
't Was een schoone zomerdag! Reeds goot de zon hare volle stralen over het landschap, en verdwenen voor haar de laatste dauwdruppels aan de grashalmen langs den weg.
Vroolijk gestemd, in het vooruitzicht van een dag vol aangename afwisselingen, bereikten wij langs het vriendelijke dorp Meerssen onze eerste rustplaats: Houthem St. Gerlach.
Te bekend is elken Limburger het graf van den heiligen kluizenaar St. Gerlachus om zijne kerk voorbij te gaan. Inderdaad, wij hadden dáár oogenblikken, die wij niet licht zullen vergeten.
De wanden der kerk vertoonen ons in tien groote schilderijen de voornaamste gebeurtenissen uit het leven van den H. Gerlachus (gestorven 5 Jan. 1175), en opwekkend is het voor den katholiek op die wijze zijne Heiligen door kunstenaarshanden voor zijne oogen te zien herleven.
De groote straatweg voorbij de kerk van Houthem volgende, langs de vriendelijke pastoors- en kapelaanswoningen, bereikten wij weldra den voet der berghelling, die van Meerssen af door de kleine, snelvlietende Geul besproeid wordt. Dichterlijker punten dan hier zijn zeldzaam te vinden. Het kristalheldere water, daarhenen spoedende over en tusschen de rotswanden en steenen, spattende en bruisende in honderden grillige bochten, en elders kalm en statig onder de overhangende takken van het dichte struikgewas der oevers kabbelende, hier eenige meters hoog zich nederstortende, ginder in een meertje stroomend, vormt het eigenaardige kenmerk eener gezonde, frissche bergstreek. De weg, dien we langs de rivier volgen, is even grillig en daardoor even schoon als zij zelve, en voert ons voorbij de zoo bekende rotswoningen van het dorpje Geulhem.
De arme bewoners dezer streken hebben te allen tijde eene bron van bestaan gevonden in het breken van den mergelsteen, waaruit de geheele helling bestaat, en hunne werkzame hand, die de bouwstoffen verzamelde voor zoovele trotsche gebouwen heinde en verre, heeft na verloop van tijd een labyrinth geschapen duizenden voeten onder de begane oppervlakte. Uren lang kan men ronddwalen in die onmetelijke gangen, die vooral aan den kant van Valkenburg, thans onder de hoede genomen van vrienden van het schoone en grootsche, door hunne schilderingen en hun beeldhouwwerk honderden bezoekers trekken Hier in het armste deel der Geulstreek, (of liever in het arme deel, want dit land is ruim gezegend door milde bronnen van bestaan) hebben vele huisgezinnen de oude ingangen der groeven thans in gebruik als woningen voor hen zelf, en als schuren en stallingen. En zie eens het volk hier! Wat een sterk, blozend, forsch ras! Ongaarne namen wij afscheid van deze plek, die zooveel bewonderenswaardig bood, ongaarne te meer omdat de hartversterking door ons genomen bij den vriendelijken waard Coppée ons in de brandende hitte heerlijk verkwikte, en omdat wij zooveel nog hier bewonderen konden. De door de goede zorgen van den zeereerwaarden heer Habets, thans rijksarchivaris te Maastricht, herstelde en rijk gepolychromeerde kapel in de onderaardsche gangen is alleen een bezoek overwaardig.
Doch zuidwaarts ging onze wandeling, steeds klimmende en dalende langs de berghelling, boven ons het donkere bladerdak der bosschen, aan onze voeten, dikwijls loodrecht onderons, de Geul; overal spelonken van verlaten ingangen der groeven; zware, met mos begroeide rotsblokken overal verspreid! Een half uurtje wandelens - en wij staan plotseling in het gezicht van de koningin van het Geuldal: Valkenburg. Vriendelijke aanblik! Het kerkje verscholen in het groen, en daar omheen verspreid, grillig als alles in deze streek, de woningen! Hoog boven ons de grijze overblijfselen van het kasteel der Walrams! Door de oude poort (Maastrichtsche of Grindelpoort) nog verbonden met de ruïne, treden we het stedeke binnen, en staan wij weldra op de Markt, van waar uit ook de Oud-Valkenburger poort (Birkepoort) en het ouderwetsche torentje der huizinge de Guasco in de groote straat (geboorteplaats van den H. Gerlachus) ons oog troffen.
Geen gebrek aan plaatsen om de brandende zomerhitte te ontvluchten! Hôtels en restauraties, allen even zindelijk, even aanbevelenswaardig, kenden wij bij reputatie, en ons doel was weldra bereikt.
‘Jongen, wat een land!’ was ons aller uitroep, toen mijn vriend ons glimlachend ons gevoelen over de streek vroeg.
‘In waarheid schoon,’ antwoordde hij; ‘schoon en gezond. Zie eens hoe veranderd ik ben, nu de moeraskoortsen van het noorden verdwenen zijn door de frissche berglucht, door de gelijkmatige natuur en gedwongen lichaamsbeweging. Elke stap is hier klimmen of dalen, wil men iets zien op de helling; elke stap is gezondheid, waar men ook wandelt.
‘Des zomers de verfrisschende invloed van het altijd heldere water der Geul, de versterkende geuren der bosschen, der heide en der weilanden; des winters, als het sneeuwkleed alles bedekt, geschut tegen de ijzige winden; in het vóór- en najaar beschermd tegen de stortbuien en vlagen! En welk een volk! Nergens dan hier vindt gij de type van ons voorgeslacht zoo goed bewaard! Zie daar ginds die levenslustige schooljeugd! Zie die donkere kijkers in die ovaal ronde aangezichten! Hoor die stemmen, kristalhelder en toch zacht en liefelijk klinkend! Hoor die eigenaardige taal, het lachen; zie die van geest, ik zou haast zeggen van overmoed getuigende gebaren!’
‘Wat zullen wij nu zien?’ dus hoorden wij al spoedig in den namiddag vragen door de straks van vermoeidheid en warmte haast bezwijmenden in ons gezelschap.
‘Thans naar de ruïne!’ klonk het uit den mond van onzen gids, en blijgemoed togen wij hem na, de Markt over tot bij den sleutelbewaarder dier eerbiedwaardige overblijfselen van vervlogen grootheid, die onzen vriend als eersten gids voor de onderaardsche gangen aan ons voorstelde.
Voorbij de Oud-Valkenburger poort voert een steil pad ons opwaarts tusschen twee loodrechte rotswanden, en spoedig bereikten wij de kruin van den ‘Valken-berg’, die thans bedekt is met de nog niet door den tand des tijds vernielde gedeelten van het oude kasteel, de oude sterkte van het edele geslacht der Walrams, Limburgs edelste Huis!
Onbeschrijfelijk is het panorama dat zich thans voor onze oogen vertoonde!
(Slot volgt.)