De aartsengel Raphael.
Den 24en October viert de Kerk het feest van den aartsengel Raphael en naar aanleiding daarvan bieden wij onzen lezers in dit nummer de schoone compositie aan, door den begaafden Franschen teekenaar Yan d'Argent gewijd aan den heiligen Godsgezant, die eenmaal den jongen Tobias tot leidsman strekte op de verre reize naar het vreemde land en dan ook als de bijzondere patroon der reizigers vereerd wordt.
Daar de verschillende lotgevallen van den jongen Tobias op die reis door den kunstenaar tot onderwerp zijn gekozen voor het achttal fraai gegroepeerde tafereelen, waaruit zijne teekening is samengesteld, achten wij het, tot beter verstand der gravure, niet ondienstig hier het bijbelsche reisverhaal met enkele trekken in herinnering te brengen. De hoofdinhoud van het boek Tobias, dat alles bevat, wat ons van den aartsengel Raphael bekend is, komt hierop neer:
Toen Tobias, de zoon van den ouden Tobias, op verlangen zijns vaders de reis naar Rages, eene stad in Medie zou ondernemen, om daar van een bloedverwant met name Gabelus eene schuld in te vorderen, zag hij naar een reisgids om, die hem veilig naar de plaats zijner bestemming geleiden en behouden terugbrengen zou. Nauwelijks had hij zich daartoe de stad in begeven - het was te Niniveh - of hij trof een aanzienlijk jongeling aan, die reeds geheel omgord en reisvaardig stond: het was, gelijk later bleek, de aartsengel Raphael. Tobias vroeg hem of hij hem den weg naar Rages kon wijzen, waarop de vreemdeling antwoordde dat niet alleen de weg daarheen hem goed bekend was, maar dat hij daar ook eenmaal zijn intrek genomen had in het huis van zekeren Gabelus, een inwoner dier stad.
Tobias, daarover verheugd, deelde het aanstonds zijnen ouders mede, die nu den jongeling bij zich riepen en hem verzochten, tegen eene billijke belooning hun zoon naar Rages te vergezellen en vandaar weer terug te brengen. De gids beloofde zijn taak naar behooren te zullen vervullen en beide reizigers begaven zich dus op weg.
Na de eerste dagreize hadden zij de rivier de Tigris bereikt en Tobias wilde in het water zijne voeten wasschen, toen er eensklaps een groote visch op hem toeschoot als om hem te verslinden. De jongeling riep zijn reisgenoot te hulp en deze ried hem, den visch maar moedig bij de kieuwen te vatten en aan wal te trekken.
Tobias deed het, waarop de engel hem verder aanried den visch te openen, de ingewanden er uit te nemen, en het hart, den gal en den lever als nuttige artsenijmiddelen mee te nemen.
Op de lange reis vertoefden zij in het huis van Raguel, die ook uit het geslacht van Tobias was en eene schoone, deugdzame dochter had met name Sara. Reeds herhaalde malen was deze rijke erfdochter verloofd geweest, maar telkens was met toelating Gods haar bruidegom dooreen boozen geest als harer onwaardig gedood. Op aansporing van zijn heiligen reisgezel nam Tobias nu Sara tot vrouw, na door drie dagen van boete en gebed den boozen geest verdreven te hebben; deze verdween, toen Tobias, in gevolge den raad van zijn leidsman, den lever van den onderweg gevangen visch verbrandde.
Terwijl Tobias in het huis van zijn schoonvader verbleef, trok Raphael in zijne plaats verder naar Rages om de schuld in te vorderen, keerde met het geld terug en verbleef nog eenigen tijd met Tobias bij Raguel, waarna beide reisgezellen den terugtocht naar Niniveh aanvaardden.
Anna, de moeder van Tobias, had intusschen met angstig ongeduld de terugkomst haars zoons afgewacht. Dagelijks beklom zij een hoogen berg om te zien of hij nog niet aankwam, en toen zij hem eindelijk gewaar werd, ijlde zij naar den ouden, blinden Tobias en leidde hem bij de hand haren zoon te gemoet. Beiden vielen hem om den hals, kusten hem en dankten God voor zijne behouden thuiskomst. Daarop nam de jonge Tobias, op raad van den engel, een weinig gal van den visch, bestreek daarmede de oogen zijns vaders en binnen een half uur was de oude man genezen van de blindheid, waarmede hij indertijd bij het uitoefenen zijner liefdewerken getroffen was geworden. De vrome man was namelijk gewoon de lijken zijner geloofsgenooten, welke in het heidensche Niniveh verachtelijk werden ter zijde geworpen, des nachts heimelijk te begraven, en op zekeren keer dat hij ouder een boom van den vermoeienden arbeid uitrustte, was hem iets in de oogen gevallen, waardoor deze van het licht beroofd werden.
Terwijl allen God loofden en dankten voor de wonderlijke genezing van den blinde, somde Tobias de weldaden op, die hij van zijnen hemelschen reisgenoot ontvangen had:
‘Hij heeft mij gezond heen en teruggeleid; bij Gabelus heeft hij het geld afgehaald; hij heeft mij eene echtgenoote verschaft, den boozen geest van haar verdreven en haren ouders vreugde geschonken; mij heeft hij voor den muil van den visch bewaard, u heeft hij het licht des hemels weer doen aanschouwen en wij allen hebben door hem veel goeds ontvangen.’
Zeven dagen later kwam Sara aan met knechten en dienstmaagden, schapen en kameelen en al de bezittingen haars echtgenoots. Toen was er opnieuw feest in de woning van den ouden Tobias, zeven dagen lang, en vader en zoon overlegden met elkander hoe zij de diensten zouden beloonen van den edelen jongeling, die hen zoo gelukkig gemaakt had. Zij wilden hem de helft geven van al wat was aangebracht, doch de aartsengel, thans het oogenblik daar achtende, om zich bekend te maken, riep uit:
‘Looft den God des hemels en verheerlijkt Hem voor alle levenden, want Hij heeft barmhartigheid met u gedaan. Wel is het goed het geheim eens konings verborgen te houden; maar Gods werken te verkondigen en te loven is eervol. Het gebed, het vasten en aalmoezen geven is beter dan schatten van goud op te leggen. Want de aalmoes bevrijdt van den dood, en zij is het, die van zonden reinigt, die barmhartigheid en het eeuwige leven doet vinden. Maar wie zonde en onrecht doen, zijn vijanden hunner ziel. Ik openbaar u dan de waarheid en verberg het geheim voor u niet. Toen gij,’ aldus wendde zich de engel tot den grijsaard, ‘met tranen uwe gebeden storttet, de dooden begroeft, uwen maaltijd verliet en de lijken over dag in uw huis verborgt en des nachts in het graf legdet, - toen droeg ik uw gebed op aan den Heer. En omdat God welgevallen in u had, was het noodzakelijk dat gij door lijden beproefd werdt. Maar nu heeft God mij gezonden om u te genezen, en Sara, de echtgenoote uws zoons, van den boozen geest te verlossen. Want ik ben de engel Raphael, een van de zeven, die voor den Heer staan.’
Dit hoorende, wierpen de oude en de jonge Tobias zich van schrik op hun aangezicht, maar de engel zeide:
‘Vrede zij u! vreest niet! want door den wil van God was ik bij u; zegent Hem en zingt hem lof! Het had wel den schijn dat ik met u at en dronk, maar ik gebruik eene onzichtbare spijs en eenen drank, dien menschen niet kunnen zien. Nu is het tijd, dat ik terugkeer tot Hem, die mij gezonden heeft; gij echter prijst God en vermeldt al zijne wonderen!’
Met deze woorden verdween de engel uit hunne oogen, terwijl vader en zoon in aanbidding op hun aangezicht vielen om daarna met luider stem God te loven en te prijzen.