De mensch in den wilden staat en de hedendaagsche barbaren.
(Vervolg.)
Uit de verschillende gesprekken, die wij in die reisbeschrijving hebben gevonden, blijkt dat de Ethiopische redenaars, ja zelfs de lieden uit het volk, in eene zeer verhevene taal spreken. Nooit is zij plat. Hunne vergelijkingen, die zij gewoonlijk aan de natuur ontleenen, zijn sierlijk, juist en diepzinnig. Zij bewaren eene groote waardigheid in hunne daden, zoowel als in hunne gesprekken; over leven en dood spreken zij met een dieper gevoelden indruk, dan wij dikwijls zelven doen.
Hun uiterlijk heeft dikwijls iets zeer deftigs. In het algemeen hebben zij de trekken van hetgeen men gemeenlijk het Kaukasische ras noemt, dikwijls zijn het de typen van de standbeelden der Pharao's, of wel het voorkomen van den Arabier en somtijds van den Copht. Ook vindt men onder hen de typen van den Indiër uit Malabar, Joodsche gelaatstrekken van het fraaiste model, personen, wier gelaatsvorm en kleur de bijmenging van negerbloed verraden, en eindelijk in de provinciën Agaw een vreemde type, met oogen, die nabij de slapen van het hoofd zijn geplaatst. Zij zijn van eene middelmatige gestalte; hunne kuiten zijn te hoog, zij hebben kromme beenen, maar hunne tanden zijn onberispelijk. Zij zijn behendig en lenig; hun gang is onbelemmerd en vast en zij maken weinig gebaren.
Hunne huid, die buitengewoon zacht is, levert allerlei kleurschakeeringen op, van de lichtkoper-kleurige tint tot de zwarte kleur van den neger, de meesten hebben de kleur van Florentijnsch brons. Niet zelden vindt men bij de mannen zeer regelmatige gelaatstrekken en bij de vrouwen eene onberispelijke schoonheid. Zij houden niet van onze blanke gelaatskleur, die, naar 't schijnt, vrij leelijk wordt onder hunnen hemel.
Hunne kleeding is eenvoudig. Zij loopen gewoonlijk met naakte armen en beenen. In weerwil van den harden grond, stellen zij er eene eer in om hunne voeten niet te schoeien. Zij zien daarin een bewijs van gezondheid en mannelijkheid. De vrouwen van hoogeren stand volgen die mode niet, maar bedekken hare teedere voetjes met den lederen schoen (calceus), dien wij op de gedenkteekenen der Egyptenaren en der Etrusken aantreffen. Als zij op den muilezel rijden draagt een slaaf haar schoeisel: de stijgbeugel is alleen gemaakt om den teen daarin te plaatsen. Eveneens ontdoen zij zich van haar schoeisel, wanneer zij aan den disch gezeten of bij eene lijkplechtigheid tegenwoordig zijn, evenals bij de ouden gebeurde.
De mannen dragen eene dun katoenen broek; in sommige provinciën is die nauwsluitend, in andere streken, daarentegen, gelijkt zij op een korten rok als de campester, die men op oude Grieksche en Romeinsche bas-reliefs vindt. Zij dragen een gordel, die dikwijls 46 meters lang is. Overigens zonder hemd en zonder tunica, blijven hunne armen en beenen naakt, wanneer zij zich niet in de toga hullen.
Want zij dragen de Romeinsche toga nog, die witte toga met drie blagula, zooals Varro ze beschrijft. Zij bestaat uit drie aan elkander genaaide banden, die een rechthoek vormen van 4.80 meters bij 2.80 meters en aan twee zijden met eene blauwe of roode streep versierd zijn. Zij weten die verwonderlijk goed om hun lijf te slaan zonder haak of gesp; gewoonlijk reikt zij van den hals tot de voeten. Een vreemdeling draagt haar onhandig. Evenals Agamemnon gebruiken zij haar voor signaal, maken er een behangsel en desnoods een vloerkleed van, daarop ontvangen zij het kind, dat ter wereld komt, hebben geene andere bedekking in den slaap en worden er ook in gewikkeld, als men ze in hun graf legt.
Evenals bij de Romeinen en Grieken dient de toga tot kleeding voor beide geslachten; echtgenooten, die in goede verstandhouding met elkaar leven, dragen beurt om beurt hetzelfde kleedingstuk. De Apollo met de lier uit het museum van den Louvre te Parijs en het beeld van Polyhymnia geven eene vrij nauwkeurige voorstelling, zegt de heer d'Abbadie, van een jongen Ethiopiër en eene schoone Ethiopische vrouw van goeden huize.
Onder de toga dragen de vrouwen, in plaats van eene broek, eene stola of ruime slepende tunica. De jonge meisjes uit den gegoeden stand dragen liever enkel de toga of enkel de tunica Dat is al hare kleeding. De kinderen doen nog beter: evenals op de oude bas-reliefs dragen zij hunne chlamyda onder den arm.
De geschiedenis der Ethiopiërs is niet minder belangrijk dan hunne hedendaagsche gewoonten. Sedert de vierde eeuw zijn ze Christenen en van de secte van Eutyches. Voor dien tijd waren zij Joden. De overlevering leert, gelijk men weet, dat de schoone koningin, niet uit louter nieuwsgierigheid, in al hare pracht den wijzen koning Salomo een bezoek kwam brengen. Zij kwam hem verzoeken de vader te willen zijn van haren toekomstigen zoon Menilek en zij vertrok niet voor zij het zekere pand met zich voerde voor het welslagen van haar plan. Toen Menilek groot was geworden, zond zij hem naar zijn vader. Deze wilde zich overtuigen, dat het wezenlijk zijn zoon was, liet een zijner hovelingen den troon bestijgen en mengde zich onder zijne dienaren. De jeugdige Ethiopiër herkende zijn vader, in weerwil van diens vermomming, stelde hem den ring zijner moeder ter hand, en bleef aan het hof van den grooten koning. Maar toen hij te schoon opgroeide en het volk te zeer met hem ingenomen was, oordeelde Salomo het beter hem naar Ethiopië te zenden om aldaar te regeeren en gaf hem vertegenwoordigers van de twaalf stammen mede.
Uit het werk van den heer Arnauld d'Abbadie blijkt dat de toestand van Ethiopië thans die is van Frankrijk onder het leenstelsel, vijf à zes eeuwen geleden, met enkele kenmerkende afwijkingen. Het despotisme der vorsten is in dat antieke land de oorzaak geweest van vele omwentelingen. Het is een volk, dat bestemd