Naar Rome!
Reisherinneringen van J.R. van der Lans.
X.
Het drievoudig Rome. - Rome zonder den Paus. - Het Capitool. - Het Forum Romanum. - De Palatijn. - De Mamertijnsche gevangenis. - De nieuwere wijken. - De Pincio.
Wat men te Pompeï in al zijne sombere verlatenheid aanschouwt, de overblijfselen van eene stad der oudheid, de bouwvallen van tempels en paleizen, treft men te Rome bij elken voetstap aan, te midden der bedrijvigheid van het alledaagsche leven. Met tram en omnibus rijdt men er langs de ontzaglijke steenmassa van het Colyseum of de ruïnen van het Forum Romanum.
Antieke zuilen en kolommen ziet men er geflankeerd door een wijnhuis en eene broodbakkerij. Obelisken en standbeelden uit de grijze oudheid sieren er pleinen en straten van het nuchterst moderne voorkomen. Onder de overeind gebleven bogen van het theater van Marcellus, een gebouw in den trant van het Colyseum, hoewel aanmerkelijk kleiner, hebben smids, timmerlie of uitdragers hunne werkplaatsen of uitstallingen gevestigd. Overal stuit men op brokstukken van het verleden, midden tusschen het hedendaagsche leven gestrooid: hier het kapiteel van eene oude kolom in den muur van een slagerswinkel gemetseld, elders, zooals in eene straat dicht bij ons hotel, den afgebroken voet van den een of anderen colossus, waarvan de overige ledematen de hemel weet waar verspreid zijn. Die voet ligt daar aan den ingang der straat als neergesmeten, tot ongerief van rijtuigen en voetgangers, die daar in den laten avond voorbijkomen, maar tot voldoening van den toerist, die nu weet hoe die straat aan den naam van Via del piè di marmo (Marmeren-voetstraat) komt.
Zoo is het met al de oudheden van Rome: men zou ze niet weg wenschen, al liggen ze nog zoo in den weg. Ze behooren, om zoo te zeggen, tot het wezen van Rome, dat de zonderlingste, maar tevens ook de dichterlijkste dooreenmengeling vertoont van drie verschillende steden: het Rome der oudheid, het Rome der middeleeuwen en het Rome der renaissance. De overblijfselen uit dat drieërlei Rome gaan verwonderlijk goed samen; zij zijn als in elkander gegroeid en vormen het schoonste, aangrijpendste geheel. Slechts het nieuwste Rome, het Rome van koning Humbert kan zich met al dat oude niet vereenigen; het voelt er zich door gehinderd en is daarom ijverig in de weer, eene groote opruiming te houden, zoodat zij, die Rome nog wenschen te zien, gelijk de geschiedkenner, de wijsgeer en de Christen het zich gaarne voorstellen, zich dienen te haasten.
Reeds nu is Rome niet meer wat het eenmaal geweest is. ‘Het Rome van het laatste vierdedeel der IXde eeuw,’ voelt zelfs een Busken Huet zich genoopt met weemoed uit te roepen, ‘is een Rome zonder den Paus: ziedaar een indruk, dien het den hedendaagschen edeldenkenden bezoeker niet mogelijk is, van zich af te zetten. Werwaarts gij in deze groote stad ook uwe schreden keert, overal en ieder oogenblik ontmoet gij de bewijzen dat het pauselijk bestuur haar in vroeger tijd ten zegen is geweest, en zij aan dat bestuur haar tegenwoordig aanzijn en aanzien dankt. De hooge Italiaansche geslachten, waaruit in de laatste driehonderd jaren de Pausen zijn voortgekomen, hebben niet alleen villa's of paleizen gebouwd voor zich zelven, maar ook, wanneer een uit hun midden den pauselijken zetel beklommen had, waterleidingen voor het volk doen aanleggen. Rome's kerken zijn niet fraaier of veelvuldiger dan Rome's fonteinen, en den Pausen komt de eer toe, terwijl zij met de eene hand museums stichtten en de kunst aanmoedigden, met de andere de stad gezond gemaakt en het leven van hare bewoners tegen de pest der moeraskoortsen beschermd te hebben... Verbaast het u, dat Rome zonder den Paus verweesd en verlaten schijnt? Acht gij het onverklaarbaar, dat bij het doorkruisen van dit Niniveh der Roomsche christenheid, het gevoel zich van u meester maakt: er is eene leegte in deze stad, er is eene veer gesprongen, die vroeger dit raderwerk in beweging bracht, er is een geheimzinnige sluier verscheurd, welks plooien voorheen aan dit heiligdom eene geheel eenige wijding verleenden?’
Waar zelfs een vrijdenker, een ongeloovige aldus zijne verontwaardiging uitspreekt over de ontheiliging van Rome, die hij te recht brandmerkt als ‘het grootste onrecht, waar onze eeuw tot heden getuige van is geweest,’ wat moet dan de Christen, de katholiek niet gevoelen, die als wij te Rome den Paus komt bezoeken in zijne gevangenis van het Vaticaan? O, het is pijnlijk, in de stad van ons aller Vader, in onze stad als het ware, den indringer naar willekeur te zien huishouden. Doch zetten we ons voor eene wijle over dat grievende feit heen, om nogmaals een blik te werpen in het dierbaar Rome, vóór de overweldiger het geheel van aanschijn zal veranderd hebben. De voornaamste heiligdommen van het pauselijk Rome bezochten we reeds; wijden we thans een oogenblik onze aandacht aan het Rome der heidensche oudheid.
Het is eene zonderlinge gewaarwording op het plein voor het Capitool te staan, zich daar omringd te zien door heeren en dames in negentiende-eeuwsche toiletten, door huurkoetsen, ambachtslie, straatjongens, honden, kortom alles wat tot de bedrijvigheid eener hedendaagsche groote stad behoort, en zich dan te binnen te brengen, dat men op de plek staat, waar Romulus indertijd zijn toevluchtsoord opende, dat de bakermat moest worden van Rome.
Drie opgangen leiden naar den top van den Capitolijnschen heuvel; de middelste is een breede trap, aan den voet met een paar prachtige Egyptische leeuwen en aan den top met de kolossale beelden der Dioscuren of paardentemmers versierd, terwijl ter linkerzijde, in eene ijzeren kooi, tusschen het groen, een levende wolf en eene wolvin huizen, ter herinnering aan de bekende overlevering van de stichting der stad.
De trap links voert met honderd vier en twintig treden naar de oude kerk Ara Coeli, vroeger ook genoemd Santa Maria in Capitolio, welke de plaats inneemt, waar eenmaal de citadel stond, die indertijd door de ganzen van Manlius verdedigd werd. Rechts van de middeltrap leidt een derde opgang, eene fraaie oprijlaan voor rijtuigen naar boven.
Midden op het plein voor het Capitool, thans een museum van oudheden, verheft zich een prachtig ruiterstandbeeld van keizer Marcus Aurelius, dat lang voor een beeld van den eersten christen keizer Constantijn is doorgegaan en daaraan wellicht heeft te danken, dat het zoo zorgvuldig is bewaard. Michel Angelo, die het plan voor het heele plein, zooals het zich thans vertoont, ontworpen heeft, plaatste het op een voetstuk, dat er volkomen op berekend is de schoonheden van het beeld te doen uitkomen, in tegenstelling met de meeste ruiterstandbeelden van onzen tijd, die gewoonlijk zoo hoog geplaatst worden, dat ze slechts met een kijker te bezichtigen zijn.
Een blik op de bijgevoegde teekening kan beter dan de uitvoerigste beschrijving een denkbeeld geven van den trotschen aanblik, dien dit terrasvormige plein oplevert met zijn vorstelijken middeltrap, zijne standbeelden en met tropeeën gesierde balustrade, de prachtige gebouwen eindelijk, die het aan drie zijden insluiten en met een slanken, vierkanten toren worden bekroond.
Van het Capitool heeft men een onbelemmerd gezicht op de uitgestrekte, met ruïnen bezaaide vlakte van het Forum Romanum: overal brokstukken van portieken en kolommen, hier en daar de zwartgrijze steenblok van een triomfboog, elders kolossale opeenhoopingen van bak-