bezoek overwaardig zijn. Ten bewijze bieden wij onzen lezers in dit nummer eene teekening aan, welke ons verplaatst naar het dorp Vorden, op twee uren afstands van Zutfen gelegen en door de spoorlijn Amsterdam-Winterswijk te bereiken. Het is een der fraaiste dorpen van het om zijn natuurschoon beroemde Gelderland, dat met zijne nette heeren- en burgerhuizen, zijne linde- en kastanjeboomen, hier en daar door een acacia of meidoorn afgewisseld, een recht vriendelijk aanzien heeft.
Aan de oostzijde verheft zich een antieke korenmolen, die reeds zoo vaak den Hollandschen meesters tot model gediend heeft; zuidwaarts daarvan, in de onmiddellijke nabijheid van het dorp, verrijst de slanke toren van het schoone kasteel te Vorden, aan drie zijden omsloten door een prachtig bosch van veelsoortig geboomte.
‘Poëtischer plekje, dan de omtrek van het [vóór weinige jaren] verlaten kasteel aanbood,’ zoo leest men in de Wandelingen door Nederland, ‘zou ik in het gansche land niet weten aan te wijzen. Gelijk het daar oprees uit de ruig begroeide gracht, met zijne grauw bemoste muren, met zijne kleine ramen, door verwelooze luiken half gesloten, en met de verweerde ruitjes, in lood gevat, met zijn leien dak, waarop de tijd zijne roode, purperen en gele tinten had getooverd, maakte het een diepen en onvergetelijken indruk. En wie de brug was overgegaan en het voorplein aan de beek betrad, waar de ingang was van het huis, wie daar stond voor het front met zijn ouden toren in den hoek, door den vooruitspringenden vleugel gevormd, met de gebroken hardsteenen trappen van den stoep en den weelderigen overvloed van klimplanten, neerhangend langs den hoogen muur, voor de gesloten vensters, om den ronden boog der lage deur, die moest al zeer weinig dichterlijks in zich hebben, als de geest der droomen niet vaardig over hem werd en het oude huis te Vorden niet met machtige taal had gesproken tot zijn gemoed. Hoe was de gansche omgeving ook in harmonie met de verlaten huizinge! Hoe paste hier die prachtige linde, die op het buitenhof voor de gracht zijne breede takken uitsloeg - iedere tak een boom! - Hoe uitnemend op zijne plaats was hier die oude watermolen, met zijne half vergane brug en zijn sinds jaren stilstaand rad! - Hoe stemde het verwilderd bosch, met zijne menigvuldige kraaienesten en zijne begroeide paden met het indrukwekkend geheel overeen! Was het niet, gelijk in het sprookje van de schoone slaapster, als een betooverd slot, dat u niet los liet, waar gij uren lang geboeid zoudt blijven, en dat u voor den geest bleef staan, lang nadat ge er u van hadt los gerukt? Zoo heb ik het oude huis gekend en liefgehad.
‘Sedert eenigen tijd is het veranderd. Het kasteel kreeg een nieuwen eigenaar. De baron P.A. van der Borch van Vorden besloot het zelf te gaan bewonen. Maar voor een edelman met zijn gezin was het huis, gelijk het was, onbewoonbaar. 't Mag echter dankbaar erkend worden, dat de restauratie met liefde en zorg, met smaak en talent werd volbracht. Zooveel mogelijk werd de oude bouwstijl gevolgd, en bewaard wat bewaard kon worden. Niet ieder verbouwd kasteel is zoo gelukkig geweest als dit!’
Het kasteel is door de Vordensche beek ingesloten en omringd door een bosch, dat vooral bekoorlijk is om de eigenaardige vermenging van onderscheidene boomsoorten; bevallige acacia's, naast sombere mastboomen; slanke dennen met hunne waaiervormig uitgespreide takken, naast statige eiken, populieren en berken, hier en daar door een bruinen beuk afgewisseld, groeien en bloeien hier dooreen, terwijl de poëzie van het verleden, die zulk een bekoorlijk waas over een landschap werpen kan, hier niet ontbreekt; want Vorden kan zich op eene hooge oudheid beroemen.