naar het zilvergrijs verkleurende haar dekte slechts onvolledig den schedel. In dit gezicht lagen al de scherpe en diepe trekken van den gevorderden leeftijd; maar het miste teenemale de goedhartige uitdrukking, welke die scherpte verzacht.
De advocaat Dasting kon noch op de gezetheid noch op de koele bedaardheid van de gravin roemen, alles aan hem was zoo hoekig en beenig, dat men zich steeds verbeeldde het knakken zijner ledematen te moeten hooren en dit gevoel werd nog verhoogd door de rustelooze bewegingen zijner armen en beenen. Een papiersnipper, een zandkorreltje, een stofje gaf hem aanleiding nu hier dan daar te tasten, te knippen, te vegen en te blazen.
‘Maar, Dasting,’ sprak Irma, ‘zit dan toch eenmaal stil; het duizelt iemand voor de oogen.’
Dasting deed zich geweld aan; hij wilde de gravin geene oorzaak geven tot ontevredenheid, want ondanks de verscheidenheid van hun karakter en hunne persoonlijkheid bestond er toch overeenstemming tusschen hen: zij hadden elkander trouwbelofte gedaan. Irma had een man noodig, die met het rechtswezen en het beheer van goederen bekend was en Dasting had dertig jaren lang vergeefs naar eene rijke en voorname vrouw gezocht.
De deur opende zich thans en Leonie trad binnen.
‘Goeden morgen, tante Irma,’ riep zij met kristalheldere stem en ging op haar toe om haar de hand te bieden. De bitterheid, welke daags te voren haar hart overmeesterd had, was met het zoo even in de kapel verrichte morgengebed verdwenen.
‘Neem plaats,’ sprak de tante bits; ‘wij wachten reeds sinds een vol uur. Stiptheid is nooit eene deugd van u geweest.’
Het kleurende meisje zette zich op den stoel, die voor haar gereed stond en knikte den advocaat begroetend toe.
‘Genadige freule,’ ving deze aan, ‘wij zijn gekomen om rekenschap te doen van het beheer uwer fortuin. Hier in dit boek vindt gij alle ontvangsten en uitgaven opgeteekend en daar zijn de gezamenlijke bedragen. Indien gij het mij vergunt, zal ik de posten met u doorloopen en u de noodige ophelderingen geven. Wij zullen met uwe goederen in Hongarië een aanvang maken. Wilt gij zoo goed zijn het boek van het riddergoed Temeswar voor u te nemen.’
Leonie nam het boek en volgde zijne voorlezing; haar oog zag wel de cijfers, maar zij was met hoofd en hart niet bij de zaak; de bejegening der tante smartte haar nog te diep.
‘Het is zooals ik gezegd heb,’ viel deze uit; ‘orde kent gij niet. Zij hoort niet eens, wat gij zegt, Dasting.’
De jonge gravin kleurde nog sterker, hief echter ook met grootere levendigheid dan het anders in haren zachtzinnigen aard lag het hoofd op en zag hare tante met vasten blik aan. Mogelijk was zij voornemens iets te antwoorden, maar Dasting, wien er veel aan gelegen lag, den weg der goede verstandhouding niet te verlaten, nam snel hare aandacht in beslag door het voorleggen van een nieuw document. Leonie's gelaatstrekken hadden eene hooghartige uitdrukking aangenomen en de roode kleur was verdwenen. Zij vergeleek elk cijfer, rekende zelfs enkele sommen na en legde de kwitantiën en andere stukken naast zich.
Met de tusschenpoozing van het middagmaal duurde de vervelende bezigheid tot laat in den namiddag. Nu sloeg de advocaat de boeken toe met de woorden:
‘Gij hebt nu een algemeen overzicht gekregen, freule. Uw vlug begrip zal u reeds gezegd hebben, dat het beheer zeer geregeld en onbaatzuchtig geweest is. Een nauwkeuriger narekenen der bijzonderheden zou weken en maanden vorderen. Ik meen mij niet te vergissen, als ik aanneem, dat gij de zaak zult willen besluiten en mij kwijting van mijn beheer geven.’
Leonie greep naar de pen en schreef zonder aarzelen haren naam onder de afrekening. Het kwam er bij haar minder op aan, dat zij sloot dan dat de afdoening daardoor vertraagd zou kunnen worden. Dasting nam het onderteekende stuk aan en stak het in den zak.
Op tante Irina's lippen had reeds tijdens de onderteekening een zegevierende lach gezweefd; thans gaf zij aan hare inwendige blijdschap in de volgende bewoordingen lucht:
‘Voortaan zal het beheer u minder last veroorzaken, want Zachenburg en alle Duitsche goederen gaan met den dag van heden in mijn bezit over. Gij kunt evenwel nog eenigen tijd hier blijven wonen.’
‘In uw bezit?’ vroeg Leonie ten hoogste verbaasd.
‘In het mijne; en ik leg er hiermede de hand op,’ antwoordde Irma.
‘Gij wilt zeggen, tante, dat gij om een of ander landgoed verzoekt als een geschenk, omdat gij gedurende mijne minderjarigheid veel last en moeite met mij gehad hebt. Gaarne, tante; ik ben niet gierig en heb toch veel meer dan ik noodig heb om van te leven. Kies derhalve. Alleen niet den Zachenburg.’
‘Gij voert eene taal als eene koningin,. Leonie,’ zegde Irma spottend. ‘Gij wilt mij grootmoedig een uwer goederen toewerpen. Ik ben echter niet voornemens mij te doen beschenken, maar ik eisch wat mij toekomt.’
‘Wat u toekomt, tante? Ik meen dat ik het eenige kind geweest ben en derhalve ook de eenige erfgename.’
De gravin lachte kwaadaardig en antwoordde op een toon, die het meisje diep door de ziel sneed:
‘Het doet mij leed, dat ik u uit eene groote dwaling moet wakker schudden. Uw oom Herman heeft de gezamenlijke Duitsche goederen, dus ook den Zachenburg, aan mij vermaakt.’
‘Oom Herman?’ vraagde Leonie verwonderd. ‘lk meen toch, dat de Duitsche goederen van mijn vader kwamen en ik ze als zijn eenig kind moest erven.’
‘Wat gij meent, is geheel onverschillig,’ sprak Irma. ‘Zij komen van oom Herman en deze heeft ze aan mij vermaakt. Dasting, toon haar toch het testament!’
Leonie nam het testament uit Dastings hand en bekeek de onderteekening.
‘Het is zoo,’ zegde zij op treurigen toon. ‘Maar laat mij Zachenburg, tante; mijn hart is er aan gehecht. Neem in plaats van den Zachenburg een der Boheemsche of Hongaarsche goederen.’
‘Zachenburg weggeven?’ antwoordde Irma; ‘daar komt niets van! De Zachenburg wordt mijne blijvende woonplaats.’
Leonie verzocht haar in de warmste bewoordingen, in eene ruiling te bewilligen, maar Irma bleef onverzettelijk in hare weigering. Dasting poogde een vergelijk tot stand te brengen.
‘Twist is een onvruchtbaar iets,’ zegde hij, ‘en hij sticht onder bloedverwanten altijd veel kwaad. Ware het niet beter, genadige vrouw, dat gij voor den Zachenburg eene ruime schadeloosstelling ontvingt?’
‘Spreek er niet meer over, Dasting,’ antwoordde de gravin op verwijtenden toon. ‘Juist den Zachenburg wil ik hebben, daar ga ik niet van af. Gij weet dit toch; waarom doet gij mij dus zulk een voorstel?’
Dasting zweeg; hij waagde verder geen woord meer. Irma hield nu de zaak voor afgedaan en deed terstond den eersten stap tot inbezitneming.
‘Lang zullen wij hier niet samen kunnen blijven wonen,’ ging zij voort; ‘gij zult daarom wel doen, als gij spoedig een ander goed tot verblijf kiest.’
Leonie stond van haren stoel op en verliet de bibliotheek.
‘Gij waart al te haastig, genadige gravin,’ sprak de advocaat met gedempte stem, zoodra Leonie weggegaan was. ‘Tot heden was het meisje nog een kind, hetwelk slechts geleerd had zich aan vreemd gezag te onderwerpen; ik vrees, dat uwe onbuigzaamheid en uwe stoute taal haar tot verzet zullen aansporen. Er lag eene zekere uitdagende uitdrukking op haar gelaat.’
‘Ik weet het van ouds, Dasting, gij behoort tot de angstvalligen. Maar wat valt er nog te bedenken? Het testament spreekt duidelijk en ik heb waarlijk lang genoeg gewacht.’
‘De genadige gravin vergeet, dat aan het testament later een codicil toegevoegd is, hetwelk uw recht vernietigen kan.’
‘Och kom!’ antwoordde Irma, ‘dat codicil is bijkans sinds den dag, dat het geschreven werd, verloren geraakt. Was het nog in de wereld, dan had ik het gevonden, want op alle kasteelen mijner nicht is geen hoekje, dat ik niet doorzocht heb. Bij een openbaar beambte is het nooit in bewaring gegeven, dewijl mijn broeder voor de schande vreesde.’
‘Ik weet het, genadige vrouw, ik zelf heb het niet aan opzoekingen laten ontbreken; maar is het niet mogelijk, dat Leonie gelukkiger geweest kan zijn, dan wij?’
‘Kom! Dasting, uwe eeuwige mogelijkheden vervelen mij. Veronderstel zelfs dat zij er kennis van droeg, ja zelfs het codicil in handen had, wat ware het dan nog? Dit codicil heeft betrekking op een erfgenaam, die niet meer in leven is. Wij zijn immers in het bezit van zijn acte van overlijden?’
De rechtsgeleerde maakte hier zoo veel bewegingen met armen en beenen, dat tante Irma hem met een donkeren blik aanzag.
‘Dat moet gij u afwennen, Dasting,’ zeide zij. ‘De sterkste zenuwen kunnen dat niet uithouden. Mijn toekomstige echtgenoot moet op mijn afkeer van iets acht geven.’
De advocaat boog en gaf ten antwoord:
‘Zoo ik in al te hevige beweging geraakte, kan ik die slechts door de verwondering, dat gij van de acte van overlijden gebruik wilt maken, verontschuldigen.’
‘Natuurlijk alleen in het geval, dat zij lucht van de zaak mocht hebben; maar daar valt niet aan te denken!’
‘Ik weet niet, genadige gravin, of het niet beter ware den erfgenaam als verdwenen te doen verklaren?
‘Dit zou niets anders zijn dan de zaak op de lange baan schuiven en voor alle mogelijkheden deuren en vensters openzetten. Ik wil eindelijk in het bezit komen van het goed, waarnaar ik zoo lang gesmacht heb.’
Het paar stond op en verliet de bibliotheek. Gravin Irma keerde in het trotsche bewustzijn heden gebiedster van Zachenburg geworden te zijn, naar hare vertrekken terug en liet zich in een zetel vallen.
‘Ik moet onmiddellijk bezit nemen,’ zegde zij tot zich zelve, ‘en ik mag den langzamen Dasting geen tijd laten de zaak te verwikkelen en in de lengte te trekken. Laat den huishofmeester komen,’ riep zij hare kamenier toe.
Deze verscheen - het was een oud man met sneeuwwitte haren.
‘Ik wil dat binnen een half uur het geheele mannelijke en vrouwelijke dienstpersoneel van het kasteel in de groote bediendenzaal bijeen kome,’ riep de gravin hem toe en wenkte hem met de hand om dadelijk heen te gaan.
De oude man maakte bezwaar om haar bevel uit te voeren, zonder eerst met Leonie gesproken te hebben. Hij ging deze onverwijld berichten, wat de oude gravin hem belast had.
‘Zij gedraagt zich dus reeds als was zij de onbestreden meesteres van Zachenburg,’ zeide Leonie. ‘Ik ben nieuwsgierig te hooren, wat zij mijne lieden te zeggen heeft. Zacharias, staat het groote scherm nog in de bediendenzaal?’
‘Ja, genadige freule, het scherm staat er nog.’
‘Voer dan tante's bevel stipt uit.’
De hofmeester ging heen. Leonie echter begaf zich met Sylphide, hare moederlijke vriendin, intusschen naar het lokaal. In de groote zaal, waar het dienstpersoneel zijne maaltijden placht te gebruiken, stond een groot scherm voor de kachel.
Achter het scherm nam Leonie op oenen stoel plaats. Weldra had zich het dienstpersoneel verzameld en eindelijk ruischte ook de oude gravin in een zwaar zijden kleed, door Dasting gevolgd, naar binnen. Met gemaakte deftigheid ging Irma tusschen de lieden door, nam achter de tafel plaats, haalde een papier uit den zijzak van haar kleed en riep op bevelenden toon: ‘Luister naar hetgeen ik u ga voorlezen.’ Onder de voorlezing keken de toehoorders elkander geheel verwonderd aan. Toen de gravin met lezen gedaan had, vouwde zij het papier dicht en sprak: ‘Gelijk gij hoort gaan de gezamenlijke Duitsche goederen op den dag, dat Leonie van