1799.
Welke waren de oorzaken van de ontevredenheid der inwoners van België? Hierover scheen de Fransche regeering vrijwillig of onvrijwillig te dwalen. Alsof soldatenwillekeur, overtollige belastingen en rekwisitiën, verdrukkingen van godsdienst, zeden en gewoonten, gedwongene krijgslichting der jongelingschap geene voldoende redens waren om de vreedzaamste bevolking tot verzet en oproer te verwekken? In den beginne schreef men echter de volkswoelingen toe aan heimelijke kuiperijen van Engeland, een geschikt thema voor het Directoire, om tegen den aartsvijand van Frankrijk uit te varen, en groote geldsommen voor den krijg tegen die mogenheid aan het Wetgevend Lichaam af te persen; doch als men zag, dat de Engelsche vloot in de Noordzee den opstand in Vlaanderen niet steunde, bleek openlijk op welke losse schroeven deze beschuldiging stond. De commissarissen bij de centraalbesturen der departementen duidden echter een anderen schuldige aan: was er ontevredenheid en opstand in het land, verfoeide de bevolking Republiek en republikeinen, men moest het slechts toewijten aan de opstokerijen der priesterschap. De commissarissen van de departementen der Beide Nethen, der Dijle, der Ourthe, der Neder-Maas, raadden beurtelings het Directoire aan, al de onbeëedigde priesters, als verdachten en plichtigen te behandelen en tot deportatie of gevangenis te veroordeelen. Maar de minister der policie Lescalier meende, ‘dat de maatregel te algemeen was om rechtvaardig te zijn,’ want inderdaad de eed was opgelegd aan de geestelijken, welke den eeredienst bleven uitoefenen, alleenlijk had de Wetgevende Vergadering de macht gegeven aan het Directoire, door afzonderlijke besluiten, persoonlijk de priesters, die de openbare rust zouden storen, tot de deportatie te veroordeelen.
Doch als het gansche land in woeling was en de boerenkrijg volop in den gang, hief de regeering den wrekenden arm op en liet hem loodzwaar op de onbeëedigde priesters nedervallen. Negen eenvormige besluiten werden onder dagteekening van 14 Brumaire, jaar VII, den 4 November 1798, in de negen departementen van België, door het Uitvoerend Directoire uitgevaardigd. Aan ieder besluit was eene naamlijst toegevoegd van de wederspannige priesters, welke in ieder departement tot de deportatie veroordeeld waren. Niet minder dan 7478 namen van priesters waren in de lijsten aangeduid. Nooit was Frankrijk, zelfs niet door het schrikbewind onder Robespierre, zulk buitensporig vonnis tegen de priesterschap uitgesproken.
.....Het blijkt - zoo wettigde het Directoire deze besluiten - uit verschillende oorkonden, dat de geestelijken en kloosterlingen der vereenigde departementen, welke den eed van 19 Fructidor jaar V niet hebben afgelegd, de onverzoenbaarste vijanden van Frankrijk zijn, dat zij steeds de regeering hebben tegengewerkt, de republikeinsche instellingen verguisd, de volkswoelingen veroorzaakt, de hartstochten aangehitst en het fanatisme voortgeplant, dat zij oproerige schriften rondgestrooid, staatsambtenaars tot den dolk van moordenaars aangewezen, geheime bedehuizen opengehouden, ja in geheime vergaderingen den losgebarsten opstand hebben ingericht.... Aangezien de openbare rust nooit zal hersteld, noch bevestigd worden in de vereenigde departementen, zoolang er de invloed zal heerschen van deze boosaardige wezens, zoo besluit het Uitvoerend Directoire: dat al de priesters, in de naamlijsten aangeduid, zullen aangehouden en gedeporteerd worden.’ De gebrekkelijken, zieken, of ouderlingen boven de zestig jaar, zouden binnen het land opgesloten worden, of in hunne gemeente zelve, onder de waakzaamheid der municipaliteiten geplaatst worden. Onmiddellijk vluchtten een groot aantal geestelijken over de grenzen, om aan de vervolging te ontsnappen, anderen verscholen zich in burgerhuizen, in boerendorpen, in de bosschen of dwaalden rond onder allerlei vermommingen, om aan de geloovigen de vertroostingen van den godsdienst en de Sacramenten uit te deelen.
Wee hen, die in de handen vielen der Franschen. Binnen het jaar werden dertig priesters naar de Guyana vervoerd, 214 naar het eiland Ré en 124 naar het eiland Oléron; terwijl een groot getal in de gevangenissen van Frankrijk en België waren opgesloten. Gelukkiglijk was de arm der republiek niet lang genoeg om al de aangeklaagden te vatten. In evenredigheid der ongeveer acht duizend veroordeelden tot de deportatie, was het getal der aangehoudenen, hoe groot 't ook ware, toch weinig aanzienlijk.
‘Geene der maatregelen door het bestuur voorgeschreven, om de wet te doen uitvoeren, zoo klaagde de commissaris Gérard, van het departement der Neder-Maas, worden uitgevoerd. In een groot getal gemeenten zijn de gesloten kerken met geweld of in het geheim geopend; dagelijks wordt er door gevluchte priesters mis gelezen en de Sacramenten uitgedeeld; de geloovigen blijven huwelijken voor hunne pastoors aangaan en weigeren zich voor den burgerlijken ambtenaar te vertoonen; de municipaliteiten doen de Decadis, noch den republikeinschen almanak onderhouden, en de vrijheidsboomen zijn op vele plaatsen uitgeroeid.’
Niettegenstaande den iever van Lambert Bassenge, de dweepende commissaris van het departement der Ourthe, die dag en nacht jacht maakte op onbeëedigde priesters, waren verscheidene veroordeelde pastoors stoutweg hunne pastorijen blijven bewonen en hunne geestelijke bediening ongedeerd uitoefenen. Vele municipaliteiten weigerden de Decadis te doen onderhouden, de klokken uit de kerktorens te hangen of ambtelijke lagere scholen in te richten. ‘Wij durven, schrijft Bassenge aan den minister van Binnenlandsche Zaken, geene afdoende maatregelen nemen tegen de meerderheid der municipale besturen, omdat wij ze niet kunnen door andere vervangen. Vele gemeenten zijn heden zelfs zonder agenten of adjuncten, en dit niettegenstaande al mijne aangewende pogingen, om dezen toestand van zaken te veranderen.
‘Indien wij bijzondere agenten benoemen op kosten der wederspannige gemeenten, om de wet uit te voeren, dan wordt de jaarwedde dezer personen niet uitbetaald en ze weigeren weldra hunne zending waar te nemen.’
De jongelingen voor den krijgsdienst aangeduid, bleven niettegenstaande de bedreigingen van de regeering, na de onderdrukking van den opstand, even wederspannig als vroeger om het leger te vervoegen.
Men poogde dan de wet streng uit te voeren. Wie zich onttrok aan den krijgsdienst werd gebracht op de lijst der geëmigreerden, hij verloor alle burgerrecht, werd onbekwaam eenige erfenis te ontvangen, zelfs werd het erfelijk aandeel van de weigerachtige zonen bij de ouders in beslag genomen; de voortvluchtige jongelingen werden tot eeuwigdurende ballingschap verwezen en werden zij ooit gevat dan konden zij met den dood gestraft worden. Doch al deze bedreigingen werden veelal in den wind geslagen. De municipale agenten weigerden doorgaans hunne medeburgers aan te klagen, of hunne goederen in beslag te nemen.
Handelden sommige commissarissen en municipale agenten aldus uit vaderlandsliefde, vele ook waren door vrees wederhouden eenige buitensporigheid te bedrijven in de uitoefening van hun ambt. Staatsambtenaars, die streng de revolutionaire wetten toepasten, waren aan bloedige weerwraak blootgesteld. In Januari werd het huis van den commissaris Bogaerts te Pael, in Limburg, geplunderd; geweerschoten werden gelost in de vensters van den commissaris Girard te Maastricht; in Maart werd de commissaris van Maaseyck vermoord en een weinig daarna die van Thorn en te Houpertingen werden drie dweepende republikeinen verwurgd. Zoo sloeg de getergde bevolking wrekend de hand aan de werktuigen der dwingelandij. Zoodanig was de schrik dat vele vrederechters de daders van deze gruwelen niet durfden aanklagen of aanhouden; werden zij echter voor hunnen rechterstoel gebracht, dan werden de meeste beschuldigden vrijgesproken.
Doch op sommige plaatsen, waar men bij machte was, ging de willekeur der Fransche commissarissen en krijgsbevelhebbers alle palen te buiten. Men heeft aanhoudingen met den hoop gedaan! - zoo schildert (Frison) een dweepend republikein nochtans, in den raad der vijf-honderd den toestand des lands gedurende de drie eerste maanden van 1799 af. - Sedert drie maanden zuchten vele personen als gijzelaars in het gevang en zonder dat men ze voor een rechter doet verschijnen,... vliegende kolommen loopen de landstrek en af, en lichten de voornaamste grondeigenaars op en werpen ze te midden van schelmen en baanstroopers in den kerker; iedereen vlucht; iedereen verbergt al zijne tilbare have; deze schoone landstreek gelijkt een land, dat verwoest is door den oorlog!
En de vertegenwoordiger van Antwerpen, De Moor, bevestigde deze aanklacht. Vele commissarissen van het Directoire - riep hij uit - gedragen zich veeleer als dwingelanden, dan als de beambten van eene republikeinsche regeering.... Een burger valschelijk beschuldigd en in de citadel van Antwerpen opgesloten, werd door den vrederechter vrijgesproken.... 's Nachts werd de vrederechter, de openbare beschuldiger en de greffier door gendarmes vastgegrepen, voor den krijgsbevelhebber gesleurd, om zich te verantwoorden over deze ongeldige vrijspraak. De rechter deed den generaal opmerken, dat hij door zijne handelwijze alle rechterlijke vormen met de voeten trad; maar de krijgsman antwoordde al spottend ‘vormen zijn gemaakt voor de schoenmakers!’ ‘Meer dan drie duizend landbouwers, vervoorderde De Moor, zuchten in het gevang, een veel grooter getal heeft zich door de vlucht aan deze gewelddadigheden onttrokken.’
Eindelijk scheen de regeering te Parijs tot meer gematigdheid over te hellen; door een besluit van het Directoire van 8 Februari werden al de burgers, welke als gijzelaars of als borg voor de rust en openbare veiligheid opgesloten waren, op vrije voeten gesteld. Op het einde der maand werd de gestrenge generaal Colaud van het algemeen bevelhebberschap over de vereenigde departementen ontheven, en door generaal Cervoni in zijn ambt vervangen. Er was dus eenige verlichting in den toestand en de bevolking zag reeds zachtere tijden in 't verschiet. Ongelukkiglijk werd deze hoop verijdeld door de staatsgebeurtenissen, welke in Europa plaats grepen.
Het vredescongres van Radstadt liep op een nieuw bondgenootschap der Mogendheden tegen Frankrijk uit. Oostenrijk aanschouwde de verovering van Zwitserland en van het koningrijk