Geschiedenis des Vaderlands.
door L. van Ruckelingen.
Tweede inval der Franschen. - Beloken tijd. - Boerenkrijg. - Kerkvervolging.
1794-1799.
(Vervolg.)
Na deze gebeurtenissen sloeg zich een gedeelte van het patriotsche leger op nieuw tusschen Moll, Meerhout en Gheel neder, terwijl het andere gedeelte, na zijne vlucht uit Diest, aan den linkeroever van den Demer en in de richting van Thienen, Waver en Geldenaken was afgezakt.
De winter was hard en streng in 1798. In de helft van November lag de sneeuw een voet dik, waterloopen en veenen waren toegevroren. Nu werd het mogelijk het veldgeschut, in lijnrechten weg, door de onmetelijke heidevlakten te vervoeren, en de opstandelingen te vervolgen in de dennenbosschen, over het mulle zand of den weeken grond der moerassen. De generaal Lautour, van Antwerpen uitgetrokken met eene talrijke krijgsafdeeling voetvolk, ondersteund door ruiterij en veldgeschut, randde den 23en November het gros der oproerlingen te Moll aan; terwijl eene andere vliegende kolom Franschen, uit Noord-Brabant over Hoogstraten aangerukt, de strijdende patriotten onverhoeds in den rug aanviel. Het gevecht was hardnekkig, bloedig en langdurig: het getal was niet bestand tegen welafgerichtte en welgewapende soldaten; teenemaal verslagen namen de boeren de vlucht in alle richtingen. Hun voornaamste aanleider Corbeels viel in handen der republikeinen en werd, na eene gevangenis van zeven maanden, later te Doornik voor den kop geschoten. De strijd had bijna twee volle dagen aangehouden en op eene uitgestrektheid van twee uren in den omtrek was de heidevlakte met lijken bestrooid.
Middelerwijl het patriotsche legerken zoo uiteengedreven werd op den linkervleugel, verzamelden zich de opstandelingen op den rechteroever van den Demer onder het geleide van een nieuwen aanvoerder. Antoon Constant was een welingezeten burger van het dorp Roux - Miroir bij Geldenaken, een man van twee en vijftig jaar, een oud krijgsman en municipaal agent van de Republiek. Dit belette niet dat hij, als zoovele Belgische ambtenaars, de Fransche regeering verfoeide. Hij stelde zich aan het hoofd der jongelingen van Waalsch Brabant, welke weigerden aan de krijgswet te gehoorzamen, en vervoegde zijne Vlaamsche landgenooten, die in kleine benden verspreid lagen tusschen Diest, Thienen en Sint-Truiden. Den 4en December rukten twee vliegende kolommen Franschen, door veldgeschut ondersteund en door de generaals Jardon en Lacroix aangevoerd, tegen deze verzameling van patriotten op. Doch met zoodra kregen de opstandelingen bericht van den voortrukkenden marsch der Franschen, of zij liepen langs alle zijden in de richting van Hasselt onder de leiding van Antoon Constant en Van Gansen. De stad, door ondiepe vestinggrachten en aardenwallen omringd, was nauwelijks door eenige Fransche soldaten bezet. Te vergeefs liet bij de nadering der patriotten de cantonnale commissaris van het Directoire de burgers opeischen de wapenen voor de verdediging der stad op te vatten; behalve twee gendarmen en een zestal republikeinen, beantwoordde niemand zijnen oproep: de bevolking was heimelijk de vaderlandsche zaak toegedaan. Ook viel de stad bij den eersten aanval in de handen der patriotten.
Helaas, de zegepraal was niet van langen duur. Denzelfden dag nog vertoonde zich de generaal Lacroix met twee honderd vijftig man voor de stad, doch werd door de patriotten teruggedreven. Maar weldra kwamen de generaals Jardon en Piston met sterke krijgsafdeelingen en veldgeschut opdagen. De patriotten besloten niettemin de stad tegen deze vereenigde strijdkrachten te verdedigen.
Den 5en December, met den vroegen dageraad vergaderden zij allen op de groote markt; geschaard rond den standaard met de witte vlag en het roode kruis, knielden zij biddend neder, terwijl de krijgsaalmoezenier, de oude pastoor van Duffel, plechtig zijn zegen uitsprak over degenen, die sterven gingen voor hun geloof en hun vaderland!
Reeds hadden de Franschen de stad langs alle zijden aangetast. Het grof geschut bestormt de poorten der vesting, terwijl ruiters en voetvolk, in dichtgesloten gelederen over de toegevroren vestinggrachten vooruitrukken en de wallen beklimmen. De verdediging was hardnekkig. De Franschen stormen de stad langs drie poorten te gelijker tijde binnen; de terugwijkende patriotten strijden van straat tot straat, doch van alle zijden overmand vluchten zij het veld in, langs de poort van Sint-Truiden, den eenigen uitweg welke nog openstond. De Fransche jagers zaten de vluchtelingen achterna, terwijl de ruiterij ze in de flank aantastte. De slachting was afgrijselijk. Al wat den blauwen kiel droeg werd doodgeschoten of neergehouwen. Zeven honderd lijken van patriotten, mag men republikeinsche berichten gelooven, bezaaiden den grond. De pastoor van Duffel werd met bajonetsteken vermoord, Antoon Constant krijgsgevangen genomen en in Januari te Doornik doodgeschoten.
De standaard met het rood kruis, de schatkist der patriotten, oorlogstuigen en bagage en vele wapenen vielen in de handen der overwinnaars.
Deze gevechten duurden van tien ure in den morgend tot vier ure 's avonds; tot laat in den nacht werd in de stad door den Franschen soldaat gemoord. Te Klein Hilst, op eene halve mijl afstands van Hasselt, dolf men een grooten kuil en wierp er hoopelings de lijken in der heldhaftige strijders van het vaderlandsche leger, zooals ten rechte de Patriotten het genoemd hadden
Dit was het laatste bedrijf van de Boerenkrijg; het laatste gewapend verzet van de Belgen tegen de dwingelandij van den vreemdeling. Eenige verstrooide benden doorliepen nog wel is waar de landstreke, er hadden nog eenige schermutselingen plaats tusschen vliegende kolommen krijgsvolk en opstandelingen; doch het waren slechts plaatselijke onlusten, zonder samenhang en zonder gevolgen.
De strenge winter, die tot in Februari toe van 1789 aanhield, joeg evenveel als de vliegende krijgskolommen, de laatste oproerlingen uiteen. Vele jongelingen, voor den soldatendienst opgeroepen, zochten eene schuilplaats in de Hollandsche grensdorpen, anderen gingen de benden vervoegen van Loupoigne, de beruchte kozijn Karel, welke in het Soniënbosch veilig, zoo het scheen, zijn zetel had opgeslagen, en een guerilla-oorlog tegen de Franschen had ingericht.
Ten rechte mocht dus de opperbevelhebber Colaud, in zijn verslag van 7en December, aan de regeering zeggen: Wat nog overblijft van de oproerlingen is langs alle zijden verstrooid, vlucht in de bosschen; zij zijn in de onmogelijkheid zich tot eenige macht te vereenigen en zij zullen weldra teenemaal uitgeroeid zijn.Ga naar voetnoot1)
Zooals men licht denken kan, deze uitroeiingsstrijd ging gepaard met erge wanordelijkheden en woest krijgsgeweld. Dusdanig schreeuwend waren de buitensporigheden, door de soldaten van de vliegende kolommen gepleegd, dat een dweepende republikein, de commissaris der Ourthe Bassenge, ze in verontwaardigde bewoordingen bij het Directoire te Parijs aanklaagde. ‘Indien, schreef hij den 30en Novem-