Onze gravures.
Mevrouw Bosboom-Toussaint.
Den 18den April van dit jaar overleed in den Haag op vier en zeventigjarigen ouderdom de talentvolle vrouw, die voor de letterwereld van Noord-Nederland was, wat Hendrik Conscience zijn gansch leven voor Vlaanderen bleef: de eerste pen der vaderlandsche romanlitteratuur. Niet minder dan twintig uitgebreide werken, benevens een aantal kleinere schriften, werden door Mevr. Bosboom-Toussaint in het licht gegeven. De toenemende jaren oefenden geene verzwakkende, maar veeleer eene versterkende kracht uit op den geest der werkzame vrouw, alhoewel zij zoo tenger van lichaamsbouw als kloek van brein was. Bijna eene halve eeuw arbeidde Mevr. Bosboom onverpoosd met stijgenden roem en als hare romans hier te lande minder gelezen worden en bekend zijn, dan hunne groote letterkundige verdiensten vordert, dan is zulks alleen aan hunnen protestantschen geest te wijten. Eenige levensbijzonderheden over de begaafde letterkundige dienen haar portret te vergezellen.
‘Anna Louisa Geertruida Toussaint werd den 16 September 1812 te Alkmaar geboren, waar haar vader, Hendrik Toussaint, de betrekking van apotheker waarnam: evenals hare moeder Cornelia Magdalena Cecilia Rocquette stamde hij van Fransche uitwijkelingen af.
Het schijnt niet dat Anna's eerste jeugd zich door iets bijzonders gekenmerkt heeft. Op 18jarigen leeftijd nam zij het besluit zich aan het onderwijs te wijden; zij legde zich met ijver toe op de Nederlandsche, Fransche en Duitsche talen en verkreeg in April 1833 het diploma van schoolhouderes, dat haar in staat stelde eene betrekking van gouvernante aan te nemen in een deftig gezin te Hoorn. Twee jaren lang bleef zij daar en maakte zich haren vrijen tijd te nutte om hare letterkundige kennis uit te breiden.
In dien tijd waren de historische romans van Walter Scott in de mode en bezielden de jonge letterkundigen met de zucht tot navolging. Ook juffrouw Toussaint voelde in zich den moed en de bekwaamheid om den Schotschen dichter na te streven, maar toch wantrouwde zij hare eigene krachten zoozeer, dat zij, na hare betrekking in 1835 te hebben neergelegd en naar het ouderlijke huis teruggekeerd te zijn, eerst beproefde een Fransch werk te vertalen, Struensee genaamd.
Zij kon echter voor dit boek geen uitgever vinden en besloot toen iets oorspronkelijks te ondernemen. Hare eerste novelle werd in 1836 geschreven en heette Almagro. Dit werk droeg alle sporen van een groot, ongemeen talent en eene rijke verbeeldingskracht, maar het verried schier op elke bladzijde ook de ongeoefende hand eener beginneling; het is een verhaal vol onmogelijke lotgevallen, vol moord en doodslag.
Na Almagro verscheen ‘de graaf van Devonshire, romantische episode uit de jeugd van Elisabeth Tudor,’ dat onmiddellijk aller aandacht op de talentvolle apothekersdochter van Alkmaar vestigde. Potgieter schreef over dezen roman in de Gids eene uitvoerige studie, welke voor de jonge schrijfster menigen wenk en behartigenswaardigen raad bevatte, welke zij zich later ten nutte maakte.
Het zal niemand verwonderen, die rekening houdt met den geheel protestantschen kring, waarin juffrouw Toussaint verkeerde, dat zij alle vooroordeelen van hare land- en tijdgenooten tegen de katholieken deelde en vooral in hare geschiedbeschouwing slechts één standpunt kende.
Daardoor bracht zij, jammer genoeg, veel bij om historische leugens algemeen verspreid te maken, en de katholieken van zich te vervreemden.
Haar beroemdste werk is nog steeds in veler oog ‘het Huis Lauernesse,’ dat een soort van ideaal protestantism verheerlijkt, in den grond der zaak weinig verschillend van het katholiek geloof.
't Zou ons te ver voeren, indien wij nog maar alleen van de voornaamste werken der groote schrijfster een kort overzicht wilden geven. De historische roman trok haar het meeste aan, en de vaderlandsche geschiedenis behandelde zij het liefst.
Hare zoogenaamde ‘Leicester-romans,’ getuigen vooral van diepe studie en taai geduld; met eene nauwkeurigheid, die maar al te dikwijls vermoeiend wordt, beschrijft zij alle bijzonderheden van het uiterlijk, het costuum, de woningen en den huisraad harer personen, maar tevens wijdt zij ook volle aandacht aan alle bewegingen hunner ziel, aan alle aandoeningen hunner harten, alle wendingen hunner hartstochten, zij pluist hunne staatkundige meeningen en plannen tot in de kleinste schuilhoeken uit; dit maakt hare boeken voor velen tot eene inspannende lectuur. De loop der geschiedenis is bij haar slechts bijzaak, het doek, waarop zij in schitterende kleuren haar schilderwerk voltooit.
Het belangwekkendste schouwspel vond zij steeds, mannen en vrouwen te schetsen, die trachtten zich honger te verheffen, zich van hunne zwakheden en gebreken te ontdoen en zich zedelijk te louteren; al kan dus de katholiek geen vrede hebben met de wijze, waarop zij hare helden dit doel laat bereiken, toch kan hij haar streven geen eerbied en sympathie onthouden. Vooral in onzen tijd, wanneer men het meer en meer alleen de moeite waard acht den mensch voor te stellen weerloos tegenover de hartstochten, langzamerhand wetens en willens in den afgrond glijdend, strekt het haar, die zoolang aan het hoofd der Noord-Nederlandsche letterkunde stond, tot eer, dat zij altijd eene andere, betere roeping voor hare kunst erkende. Zij was er ongetwijfeld van doordrongen, dat een kunstenaar zware verantwoordelijkheid te dragen heeft, dat hij met zijne pen veel goed, maar ook zeer veel kwaad kan stichten en hoe verouderd dit begrip ook aan onze jongeren schijnen mag, zij wilde liever voor ouderwetsch doorgaan, dan tegen haar geweten handelen en tegen hare eigen opvatting van de roeping der kunst.
De geschiedenis van hare werken is de geschiedenis van haar leven; zoo 't waar is dat de volken, die geene geschiedenis hebben, het gelukkigste zijn, dan is dit zeker ook van toepassing op de vrouwen, van wie men weinig spreekt en dan is mevrouw Bosboom-Toussaint in haar 73jarig leven al zeer gelukkig geweest.
Tot het jaar 1851 bleef zij in het stille Alkmaar wonen, en daar de algemeene achting en belangstelling genieten; zij vond een aangenaam vriendschappelijk verkeer in het naburige Heilo, waar zij ten huize van den predikant Hasebroek vriendschap sloot met diens begaafde zuster Elisabeth en kennis maakte mei Beets, Beynen, Hofdijk en anderen. Deze ontwikkelde kring oefende op hare verdere vorming een allergunstigsten invloed uit.
In het jaar 1849, bij de inhuldiging van koning Willem III, schreef juffrouw Toussaint een welsprekend gedenkschrift, dat zij den koning persoonlijk overhandigde na hem eerst voorgesteld te zijn door den reeds beroemden schilder Bosboom, die destijds op het Loo vertoefde. Nog geene twee jaar later verbonden beide geniale menschen zich aan elkander; dit huwelijk, dat bijna 35 jaren zou duren, was zeker hoogst gelukkig; de vrienden getuigen dit eenparig.
Zij voelde er geene behoefte aan anders dan door hare boeken voor het publiek op te treden; zij verborg hare persoonlijkheid met zorg achter het papier harer bladen en viel niemand lastig met haar eigen leed of vreugde.
Tot hare laatste werken bleef mevr. Bosboom aan de school van Walter Scott hechten en hoe zeer men ook ingenomen moge wezen met de hooge eischen, welke deze aan de kunst stelde, toch is het niet minder waar dat zijn vorm bijna geheel verouderd is en moeite heeft aan ons hedendaagsch geslacht te behagen. Men slaat lange redevoeringen en beschrijvingen liefst over en verkiest handeling boven verhaal; mevrouw Bosboom-Toussaint vond het echter beneden zich den smaak van een jeugdig, gemaklievend publiek te voldoen.
Grooten opgang maakte haar roman, Majoor Frans, ondanks den ouderwetschen brievenvorm, om zijne fijne karakterteekening en scherpe ontleding der zielstoestanden; hij behaalde in het Fransch en Engelsch vertaald ook in het buitenland veel bijval.
In 1882, bij haar 70sten verjaardag, werd haar door Nederlandsche kunstenaars en letterkundigen eene fraaie hulde gebracht in den vorm van een album vol bijdragen hunner kunst.
Hare gezondheid was altijd zwak geweest en onverwacht werd zij aan de liefde van haren echtgenoot, aan de bewondering harer vereerders ontrukt.
Mevr. Bosboom-Toussaint paarde aan hare groote talenten een vlekkeloos leven en tal van stille, huiselijke deugden, een nog heerlijker sieraad der vrouw dan de schoonste begaafdheden.