hielden zich verscholen om aan den soldatendienst te ontsnappen, andere trokken meer noordwaarts op en gingen den hoop opstandelingen vergrooten, welke in den omtrek van Gheel en Tongerloo gelegerd was. Dit legerken, beter ingericht dan de vorige benden, was wel voorzien van kruit en geweien, maar zonder grof geschut.
Generaal Coland besloot deze gewapende benden te omsingelen, in te sluiten en te verpletteren en met een enkelen slag den oproer in deze streek den kop in te slaan. Met dit doel rukten vier vliegende kolommen voetvolk en ruiterij, met verscheidene kanonnen, bijna te gelijker tijd tegen de opstandelingen op.
Den 8en November toog de adjudant generaal Lautour uit Antwerpen, om eene verkenning in de Kempen te doen, liep de omstreken van Turnhout, Casterlé en Herenthals af, maar zonder de patriotten te ontmoeten, welke meer Oostwaarts gelegerd waren. Den 11en November rukte eene tweede of vliegende kolom uit Leuven en eene andere uit Mechelen op, om zich te Veerle te vervoegen met de krijgsafdeeling aangevoerd door generaal Jardon. Generaal Chabert zou met eene vierde krijgsafdeeling van Diest naar Gheel oprukken, het vereenigingspunt van deze verschillende republikeinsche kolommen. De patriotten lieten zich echter noch verrassen, noch insluiten. Niet zoodra hadden zij bericht van de ontruiming van Diest, of een groot gedeelte der opstandelingen liepen tusschen de vijandelijke oprukkende krijgsafdeeling door, bestormden onder het bevel van den jongen Elen van Scherpenheuvel, ten getale van ongeveer 4000 man de sterkte. De zwakke bezetting, namelijk honderd vijftig man, was tegen den aanval der boeren niet bestand; zij vluchtte ijlings de stad uit in de richting van Leuven. Weldra daagde het gansche leger der patriotten op, in verscheidene benden verdeeld, onder het geleide van Corbeels van Turnhout, van Gansen van Westerloo, Cockx van Diest, en veldoversten, even onbekend: Crabeels, Craeninckx, Goossens, alle mannen uit den boerenstand, oud-soldaten dikwijls, somtijds een veldwachters-, een dokters- of een notariszoon.
Geen adellijke naam klonk in den boerenkrijg, geen man van aanzien streed in de gelederen dezer dapperen. Eenige dorpspriesters, als de pastoor van Duffel, hadden hunne parochianen gevolgd in dezen wanhopigen strijd voor de verdediging van het vaderland, van den godsdienst. Helaas! deze heldhaftige zelfopoffering werd door gansch de Belgische geestelijkheid zwaar geboet, en gaf de beschuldiging der Fransche staatsbeambten eenigen schijn van grond, dat al de priesters en gewezen kloosterlingen zonder uitzondering der Republiek vijandig waren en de bevolking tot den oproer aanhitsten.
Elen, tot opperbevelhebber van Diest benoemd, liet onmiddellijk eenige loopgrachten graven en de nadering der poorten beter verschansen. Zonderlinge zaak; niet één huis werd binnen de stad geplunderd, de staatskantoren en stedelijke archieven bleven ongedeerd, zelfs haalde men den staak van vrijheid niet om, of rukte de Fransche kleuren niet af. Een ommekeer was in de gemoederen der patriotten ontstaan; wetende dat men op vreemde hulp niet meer steunen moest, wilden zij veeleer in onderhandeling treden met de regeering en alleenlijk afschaffing van den gedwongen krijgsdienst, verzachting in de belastingen en wat meer vrijheid voor den godsdienst bedingen. IJdele hersenschimmen; alsof de hoogmoedige Fransche Republiek, welke in Vendée en Bretanje den burgeroorlog in stroomen bloeds gesmacht had, met een hoop oproerige boeren over de voorwaarden van den vrede zou onderhandelen!
De stad werd reeds tegen den middag van den 13en November door de krijgsafdeelingen van Chabert en Jardon vinnig aangerand; de patriotten konden zonder geschut moeielijk de plaats lang verdedigen tegen de beschieting der republikeinen; zij vroegen dan de stad te mogen uittrekken met de wapens in de vuist en met al hunnen voorraad; dit werd hun trotsch geweigerd. Men vocht dan aan beide zijden gansch den dag door en tot tegen den avond toe; 's anderendaags waagden de boeren verscheidene uitvallen tegen de belegeraars en dreven de republikeinen achteruit onder de geestdriftige kreten van: ‘Leve de jongens! Het land is aan ons!’
Tegen den avond echter, kwamen nieuwe Fransche troepen opgedaagd, en eindelijk vertoonde zich de algemeene krijgsbevelhebber, generaal Coland zelf, met geschut en ruiterij, voor de vesting. Hij beval de stad nauw in te sluiten, en ze met het krieken van den dag te beschieten, tot overgave te dwingen, en alzoo gansch het leger der Brigands in het net te vangen en te verdelgen.
De patriotten, door vier duizend belegeraars ingesloten, zonder kanonnen, bijna zonder krijgsvoorraad, besloten het stoute stuk te wagen, in de duisternis des nachts langs de oostzijde, aan welke kant de sterkte door overstroomde weilanden bedekt was, heimelijk de stad te verlaten. Te middernacht trokken de boeren te gelijkertijd langs de poorten van Schaffen en Hasselhout, wierpen eene vliegende brug over een waterloop, de Koebeek genaamd, bereikten den dijk nevens den Demer en vluchtten in de richting van Hasselt. Ongelukkiglijk zakte de vliegende brug in als de laatste benden er over trokken; het noodgeschrei der drenkelingen wierp den schrik onder de gelederen der patriotten, welke al vluchtende in verwarring geraakten en in groot getal in de overstroomde beemden versmoorden.
Tot hunne groote verbazing ontwaarden de Franschen, die bij de eerste lichtschemering de stad aanvielen, dat zij zonder verdediging was en de boeren gevlucht waren. In razernij stormden zij de weerlooze plaats binnen, sabelden menig onnoozel burger neder en plunderden twee uren lang de huizen leeg. De stad werd met eene brandschatting van veertig duizend franks geslagen, vele voorname burgers als gijzelaars opgelicht, en al de onbeëedigde priesters, die men ontdekken kon, aangehouden. Generaal Chabert, welke de oostzijde der stad moest bewaken, werd zelfs beschuldigd van heimelijke verstandhouding met de Brigands; afgezet en voor eenen krijgsraad verzonden werd hij echter over deze ongegronde beschuldiging vrijgesproken.
(Wordt vervolgd.)