Het kasteel ‘Berg.’ koning Lodewijk II, van Beieren.
Bij het beschouwen der afbeelding van dit schoone en stille lusthof kan men zich moeielijk voorstellen dat dit liefelijk oord voor weinige dagen het tooneel geweest is van een aangrijpend en ontzettend drama. Een koning, wiens regeering onder de schitterendste voorteekenen aanving, die met de edelste gaven van geest en lichaam was toegerust, kwam hier rampzalig om als het slachtoffer van de vreeselijkste ziekte, die den mensch treffen kan, van den waanzin!
Zonder in wijdloopige bijzonderheden het leven te verhalen, dat hier zoo tragisch werd afgesneden, willen wij toch, naar aanleiding onzer teekening, enkele feiten in herinnering brengen uit den levensloop des ongelukkigen konings van Beieren.
Ludwig-Otto werd geboren op 25 Augusti 1845 te Nymphenburg. Hij ontving eene opvoeding welke zelfs voor eenen prins buitengewoon mag genoemd worden. De jonge vorst bezat echter eene bijzondere neiging voor de kunst, vooral voor de muziek en de letterkunde. Altijd verdiept in de studiën, bekommerde hij zich luttel met de staatkundige aangelegenheden van het land.
Op negentienjarigen leeftijd volgde Ludwig II, den 10 Maart 1864, zijnen vader, Maximiliaan II, op als koning van Beieren. Zelden had zulk een rijke en levendige geest in zulk een krachtig en gezond lichaam gewoond als bij den jongen koning. Met vreugde zag het Beiersch volk de kroon op het hoofd van dezen begaafden jongeling, en de eerste jaren zijner regeering mogen voorzeker ten voorbeeld dienen voor de overige vorsten van Europa.
Toen in 1866 de oorlog met Oostenrijk uitbrak, was Ludwig II een der eersten ter plaatse en wist hij Beierens zonen moedig tot de zegepraal te leiden.
Vier jaren later dreven weer zwarte wolken over het groote Duitsche vaderland en was koning Ludwig de eerste om den indringer tegen te houden. De eerste voorpostgevechten in 1870 hadden plaats tusschen de Beieren en de Turcos. Overal, in al de gevechten, waren de lichtblauwe Beierlingen nevens de donkerbruine Pruisen en het was koning Ludwig, die, te Versailles, als de machtigste bondgenoot, den koning van Pruisen tot keizer van Duitschland uitriep en hem de kroon op het hoofd zette.
En toch, kort na den slag van Sadowa, had het onheil reeds dien moedigen geest geknakt. Van toen af werd hij menschenschuw en de kunst alleen vermocht hem soms nog eene wijl uit zijne zwaarmoedigheid te rukken. Koning Ludwig was een dergenen, die met Wagner dweepten. Hij schonk den Duitschen meester een bijzonderen schouwburg te Bayreuth, gaf hem een jaarlijksch pensioen en gevoelde voor hem alleen vriendschap.
Sommigen beweren dat de Wagner-muziek een nadeeligen invloed heeft uitgeoefend op den ondermijnden geest van den vorst. Wij deelen deze meening niet. Indien de koning van Beieren zekere neiging gevoelde voor het genie van Wagner, zoo spruit dit alleen voort uit de overeenkomst tusschen hun karakter, den aard en de verzuchtingen, die beider hart beheerschten.
Na den oorlog van 1870 begon de vorst zijnen geest te overspannen door allerlei kunstontwerpen, met stoute, bijna onuitvoerbare plannen, waarvan er eenige, half uitgevoerd, misschien de bewondering der toekomst zullen opwekken. Hij had zich in het hoofd gestoken Lodewijk XIV, den roi soleil van Frankrijk, na te doen. Ten dien einde zond hij bouwmeesters naar Versailles, deed hun ter plaats de plannen opnemen en gaf dan ongelooflijke sommen uit, om boven op eene ongenaakbare rots een dergelijk paleis te doen bouwen.
Maar vooral te Nymphenburg werden schatten verkwist aan den zoogenaamden Vestaalbau.
Over eenige jaren had de koning op de eerste verdieping van dit paleis eene soort van renbaan laten aanleggen, wier plafond was ingericht om bij middel van elektrisch licht, kunstmatige wolken te verbeelden. De muren waren er op verschillende wijze beschilderd. Hier eene streek in Sicilië, aan de voeten van den Etna; daar een landschap in Frankrijk; weer verder een kasteeltje op de Zwitsersche Alpen.
Op zekeren avond had koning Ludwig een twintigtal genoodigden op een avondmaal verzocht. Rond 2 ure 's nachts kwam een kamerheer de gasten verzoeken in een aanpalend vertrek binnen te treden. Hier stonden gezadelde paarden gereed. De koning gaf het voorbeeld: men besteeg de dieren, en reed daarna de renbaan binnen. Ludwig II ging vooruit. Na stilzwijgend een weinig te hebben rondgereden, stapte hij af en ging aan de deur eener hut kloppen, die aan den voet van de Etna gelegen was. De genoodigden stegen af. De veronderstelde bewoners der hut brachten banken en tafels buiten, echten Capri-wijn werd opgediend, terwijl een onzichtbaar orkest met koren, de bijzonderste stukken uit La Muette de Portici opvoerde.
In Frankrijk bracht men een bezoek in denzelfden aard aan den Postillon de Lonjumeau en in Zwitserland aan Willem Tell. Ten 4 ure 's morgends was het feest afgeloopen, dat bij de uitgenoodigden eenen onvergeetlijken indruk naliet, en meer op een droom dan op eene werkelijkheid geleek.
Later had koning Ludwig zich in het hoofd gesteld Lohengrin te zijn en even als Wagner's held wilde hij hoog in de lucht op een meer van wolken drijven, in een schuitje door blanke zwanen getrokken.
Op het dak van het paleis deed hij daarom een kunstmatig meer aanleggen, bracht het na ongehoorde kosten vol water, liet dit water door eene scheikundige samenstelling eene blauwe kleur geven, en liet zich een schuitje maken in den vorm eener breede schelp, die in rijkdom en pracht alle gedacht te boven ging. Natuurlijk kon de zwaan zich alleenlijk door mekanism bewegen.
Toen alles daarna in gereedheid was, deed hij zich eene kleeding vervaardigen zooals het genie van Wagner die voor zijnen held moet uitgedacht hebben. Met deze tooide hij zich 's nachts, plaatste zich alsdan boven op zijn dak, vaarde alleen rond, midden in den schoonen nacht, droomende van de lieve blonde Siegelinde.
In den dag schuwde hij het licht. Doch nauwelijks was de nacht gekomen of alleen, in een rijtuig met vier gitzwarte paarden bespannen, 's Winters in zijne slee, reed hij in toomelooze vaart, door vlakten en bosschen, langs velden en weiden, immer voort. Wanneer hij dan soms, als een spook, voorbij de schamele boerenwoningen rende, kwam de landbouwer eens even bevreesd een oog slaan op het voorbijvliegend gevaarte, sloeg een kruis en zegde: Gott schütze der König.
Niemand wist dan waar hij henen ging, van waar hij kwam. Alleen zijne getrouwen zagen aan zijne roode oogen, op zijne wangen de sporen der tranen, die de ongelukkige had gestort gedurende zijn nachtelijken tocht.
Deze en meer zonderlinge dingen worden van den krankzinnigen vorst verhaald, en het zou onbegrijpelijk schijnen hoe men den onhoubaren toestand zoolang heeft laten voortduren, als het niet al te duidelijk was, dat zekere partij den koning met opzet liet begaan om hare eigen plannen te kunnen doordrijven en naar haar goedvinden het land te regeeren.
Eindelijk kon het niet langer zoo duren, en nadat men jarenlang den waanzinnigen koning ongestoord de levenswijze had laten voortzetten, die voor hem zelf zoowel als voor land en volk allernoodlottigst was, wilde men op eens daaraan een einde maken. Door eene commissie van geneesheeren werd de koning wegens krenking zijner geestvermogens ongeschikt verklaard om langer te regeeren; er werd bepaald dat zijn oom, prins Luitpold, het regentschap zou op zich nemen, en thans kwam het er nog slechts op aan, den koning goedschiks of met geweld te bewegen, zich als krankzinnige onder geneeskundige behandeling te stellen. Doch dit was geene gemakkelijke taak, en de commissie, welke daarmee belast was, mocht zich geluk-