Verfstoffen uit het dieren- en plantenrijk.
De scheikunde van den jongsten tijd heeft een afzonderlijk hoofdstuk toegekend aan de beschouwing der verfstoffen uit het dieren- en plantenrijk; ook stemmen zij in hunne voornaamste eigenschappen genoeg overeen, om te zamen eene natuurlijke familie te vormen.
Als verfstoffen uit het dierenrijk vinden wij onder vele andere vermeld de kleurstof van het bloed, het zwarte pigment van onderscheidene lichaamsdeelen, en de kleurende bestanddeelen van het haar in zijn gewonen of gewijzigden toestand.
Al deze stoffen hebben echter geenerlei waarde voor de kunstmatige bereiding van verfstoffen, en wanneer wij den inkt van den inktvisch, die met de donkere kleurstof van het oog, van de huid der negers enz. alleszins overeenkomt, voorts de purperslak, die in onze dagen niet meer gebruikt wordt, en eindelijk de schubben van sommige visschen, die men tot het vervaardigen van kunstmatige paarlen aanwendt, buiten rekening laten, dan kennen wij eigenlijk slechts eene enkele soort van dieren, welke ons verfstof levert, namelijk de cochenille. Dit diertje, een insekt van de orde der halfvleugeligen, voedt zich met het sap van verschillende cactus-soorten en wordt bepaaldelijk in Mexico en op Java met veel zorg aangekweekt. Deze insekten worden voorts verzameld, gedroogd en in den handel gebracht, omdat de lichamen der vrouwelijke diertjes eene fraaie roode, kristalliseerbare verfstof bevatten.
Het plantenrijk bezit een grooteren rijkdom van verfstoffen. Geen vorstelijk gewaad is ook met zulke prachtige kleuren getooid.
De verfstoffen uit het plantenrijk zijn gedeeltelijk in water oplosbaar en dus in het cellensap der planten aanwezig, gedeeltelijk in de planten te vinden in de gedaante van korrels, die zich alleen in alcohol, ether enz. ontbinden.
Men zou zich intusschen grootelijks bedriegen, wanneer men meende, dat de plantenkleuren, die het meest in het oog vallen, ook het meest als verfstoffen ten gebruike geschikt zouden wezen. Neen, de natuur heeft veelal hare beste gaven in de meest verborgene en oppervlakkig minst aanzienlijke deelen als het ware weggestopt. Zelfs moet de plant eerst het verloop der verbranding ondergaan, eer hare koolstof potlood en zwart krijt aan den teekenaar leveren kan.
Laten wij zien.
De bereider van verfstoffen verschaft zich de groene verfstoffen, zoo wij het sapgroen der kruisbessen uitzonderen, doorgaans uit het rijk der mineralen. Het algemeen verspreide bladgroen is volstrekt niet geschikt tot gebruik. Het is in het geheel niet oplosbaar in water, maar wel in alkohol, ether en zwakke loogen, en bestaat uit onderscheidene, nog niet nauwkeurig onderzochte kleurstoffen met wasachtige, in de cellen omdobberende korrels. Daarenboven is zijne vorming afhankelijk van de werking van het licht. Wanneer het bladgroen van de plant gescheiden is, gaat het spoedig tot ontbinding over, terwijl het in de plant bij de nadering van den Herfst van zelf ontbonden wordt. De wijze, waarop dit geschiedt, is nog niet met volkomene juistheid bepaald, maar ieder weet, dat zijne groene kleur dan in eene gele of bruine verandert.
Roode verfstof vinden wij in de wortels van de meekrap, in de bloesems van wilde saffraan, in het zoogenaamde rood-hout, dat in onderscheidene soorten in de wouden van Zuid-Amerika gevonden wordt, in het Oost-Indische sandelhout en in den alkanna-wortel. De twee laatstgenoemde verfstoffen zijn niet in water oplosbaar.
Gele verfstof verkrijgt men vooral uit het zoogenaamde geel-hout, eene soort van moerbeziën-boom uit West Indië, en uit de wouw, eene reseda-achtige plant, welke ook in ons land hier en daar in het wild gevonden wordt. Die beide verfstoffen zijn oplosbaar in water. Orleans, dat in de gedaante van een bruinachtig rood deeg in den handel voorkomt, is afkomstig van de vruchten van den orleans-boom; deze bevatten eene gele verfstof, die in water, en eene roode, die in een zwakke loog kan worden opgelost.
Eene blauwe verfstof levert het campeche- of blauw-hout. Het dient zoowel om in onvermengden toestand ons eene blauwe of violette als om in verbinding met delfstoffelijke zelfstandigheden, vooral met ijzer, ons eene grijze of zwarte kleur te bezorgen. Vele korstmossen verschaffen ons het blauwe lakmoes, dat vooral ook voor den scheikundige zoo groote waarde heeft, daar het, op papier gebracht, bij aanwezigheid van vrije zuren in eene vloeistof, eene roode kleur aanneemt, of, wanneer het zelf door een zwak zuur rood is geworden, de aanwezigheid van loog-achtige stoffen door eene blauwe kleurverandering verraadt. Hier verdient vooral de voornaamste onder alle verfstof-leverende planten, namelijk de indigo, eene vermelding. Even als in vele andere gewassen (met sommige soorten van polygonum, mercurialis enz. die vaak zelfs aan de melk van het rundvee eene blauwe kleur bezorgen, heeft men reeds proeven genomen, maar zonder gewenschte uitkomst, terwijl daarentegen de weede, die bij ons zelden in het wild wordt aangetroffen, eene aanzienlijke hoeveelheid verfstof oplevert), zoo vindt men ook in verschillende indigo-soorten, welke in Oost-Indië te huis behooren, maar tevens in het noordelijk gedeelte van Afrika en in Zuid-Amerika zeer goed willen groeien, een zoogenaamd chromogeen (eene kleurvoortbrengende zelfstandigheid), dat wil zeggen, een kleurloos sap, waaruit zich in de dampkringslucht, door de opname van zuurstof, donkerblauwe en bij verbrijzeling donkerroode glinsterende korrels afscheiden. Het eenige oplossings-middel voor deze korrelige stof is zwavelzuur. Daarenboven kan men door ijzer-oxydule, tin-oxydule enz. aan de indigo hare zuurstof ontnemen, waarna zij weder oplosbaar wordt in water.
Deze omstandigheden openen ons - om eindelijk over het gebruik te spreken - twee wegen om ons van de indigo te bedienen. De eerste weg, die van het zoogenaamd Saksisch blauwverwen, is deze, dat men de indigo (door gisting van gekneusde plantendeelen verkregen) in aarden potten met zwavelzuur ontbindt en ze dan kookt met water en zuivere wol. Deze laatste neemt het indigozwavelzuur tot zich en verkrijgt eene donkerblauwe kleur. Hierna wordt zij ter dege gewasschen, oin haar van alle vrije zuren te berooven, en dan met eene oplossing van soda of potasch gekookt. In dit loog-achtig vocht maakt zich de kleurstof los van de wol, en de alzoo verkregen blauwe verfstof (indigo-zwavelzure kali of natron) kan men terstond gebruiken. Voegt men er echter eene voldoende hoeveelheid potasch of soda bij, zoodat het indigo-zwavelzuur zich volkomen met kali of natron verzadigen kan, dan verkrijgt men eene brij-achtige massa, die in 140 deelen water oplosbaar is en als blauw karmijn in de katoendrukkerij of, als blauwsel, door onze huismoeders in den stijfsel gebruikt wordt. De tweede weg is merkwaardiger en korter; hij wordt aangewezen door het feit, dat onderscheidene zelfstandigheden de zuurstof aan de indigo kunnen ontnemen, waarna zij kleurloos en in water oplosbaar wordt. Doopt men nu het te verven katoen, linnen of wol in zulk eene oplossing, dan vertoont zich de blauwe kleur eerst langzamerhand, wanneer het in de opene lucht wordt te drogen gehangen, door de opname van zuurstof.
Even als bij de indigo, die wegens hare eigenaardige en voortreffelijke eigenschappen door geene andere verfstof-verschaffende plant geëvenaard wordt, zoo is ook bij andere soorten van verfstoffen de waarborg eener echte, duurzame kleur - eener kleur, die tegen licht, vochtigheid enz. bestand is - gelegen in eene scheikundige verbinding van de verfstof, of van de bestanddeelen der verfstof met de vezels, die geverfd moeten worden. De scheikundige verbinding tot stand te brengen, ziedaar juist de taak van den verver, die een kunstenaar is in zijn vak.
Naar H. Knapp.