Geschiedenis des Vaderlands.
door L. van Ruckelingen.
Tweede inval der Franschen. - Beloken tijd. - Boerenkrijg. - Kerkvervolging.
1797-1798.
(Vervolg.)
De vernietiging der kloosters, de afvordering van den republikeinschen eed aan priesters en onderwijzers, de sluiting der seminaries, de verbeurdverklaringen van de goederen der stichtingen had voor onmiddellijk gevolg het verval van het openbaar onderwijs. Tot op het einde der vorige eeuw berustte het onderwijs bijna zonder uitzondering in handen der geestelijkheid. Een groot getal lagere scholen werden door kloosterlingen bediend; menigvuldige kostscholen voor meisjes, door kloostervrouwen bestuurd; alle middelbaar onderricht en opleiding voor hoogere studiën door de wereldlijke of de gekloosterde geestelijkheid gegeven. Boven aan, en als bekroning van gansch deze onderwijsinrichting, stond de vermaarde hoogeschool van Leuven.
Te midden van zoovele stormen was de aloude hoogeschool blijven voortleven en had hare lessen niet opgeschorst. Door een enkel raadsbesluit van het middenbestuur van het Departement der Dijle werd deze instelling, welke eeuwen getrotseerd had, den 25 October 1797 vernietigd en al hare goederen ten voordeele van den Staat in beslag genomen.
‘Gezien, zegden de bestuurders van het departement, er geene andere scholen mogen bestaan als degene voorzien door de wet van 3 Brumaire jaar IV, en dat de hoogeschool, noch door hare inrichting, noch door haar wetenschappelijk onderwijs met centrale of speciale scholen kan gelijk gesteld worden.... gezien dat er slechts één onderwijs, gesteund op de republikeinsche grondbeginselen mag zijn, zoo beslissen wij dat de lessen in de hoogeschool, onmiddellijk na de bekendmaking van dit besluit, zullen ophouden.’
Met den stelselmatigen geest van hervormers bezield, beproefden de republikeinen de opkomende geslachten in denzelfden zedelijken en wetenschappelijken vorm te kneden. Door de school zou men over de ziel heerschen, evenals door de wet over het lichaam. Men slaagde zoo min in de eene als in de andere poging. Het symbolum der Revolutie was niet bevestigend, wel ontkennend, niet opbouwend, wel afbrekend. Veranderlijk in beginselen, twistend over oorzaken en doeleinden, iedere dwaalleer beurtelings aanklevende, was er slechts een merkteeken voor de moderne philosophie: haat tegen het katholicisme. Op zulken zedelijken grondslag zou men het openbaar onderwijs pogen te vestigen.
Vooraleer te scheiden had de Nationale Conventie, den 25 October 1795, een algemeen onderwijsstelsel bekrachtigd. Het openbaar onderwijs werd door de republiek bewaakt en ingericht. Ieder kanton verkreeg een of meer lagere scholen, iedere hoofdplaats van het departement eene centrale school, en in verscheidene steden werden speciale scholen opgericht.
Te Parijs zetelde het nationaal instituut van wetenschappen en kunsten, welke de algemeene richting van het onderwijs zou geleiden. Eene centrale normaalschool zou leermeesters opleiden voor het onderricht in de departementale normaalscholen. In de lagere school onderwees men de beginselen van lezen, schrijven, cijferen en de zedeleer; de centrale scholen waren voor middelbaar onderwijs bestemd, terwijl de speciale scholen onderricht gaven in de geneeskunde, wettenleer, wijsbegeerte en hoogere wetenschappen.
In den loop van 1797 poogden de verschillende middenbesturen der departementen de officiëele scholen in te richten. Zij bevolen in ieder kanton ten minste eene lagere school op te richten, en in de hoofdplaats van het departement eene centrale school. Niettegenstaande al de pogingen der overheid slaagde men slechts langzaam in deze pogingen. De bevolking wilde van de staatsscholen niets weten en zij bleven ledig staan. Eenige bijzondere scholen bleven open, werden bij oogluiking der gemeenteoverheid gedoogd, en stroomden vol leerlingen. Het uitvoerend Directoire legde dan aan deze vrije onderwijzers den republikeinschen eed op, beval aan de overheid maandelijks de bijzondere scholen nauwkeurig te onderzoeken, en op te letten ‘of men de schoolboeken gebruikt, door de Conventie voorgeschreven, of men de Decadis en republikeinsche feesten nauwkeurig onderhoudt, of men de Rechten van den mensch onderwijst en de naam van Burger door de kinderen doet eerbiedigen.’
Niets ontsnapte aan den dwang dezer vrijheidspredikers, noch het onderwijs, noch de opvoeding der jeugd, noch het huiselijk of geestelijk leven der burgers. Weldra werd de republikeinsche almanak en al zijne feestdagen verplichtend en gewelddadig opgedrongen. Reeds van af 26 Januari 1797 was het door het middenbestuur bevolen geen gebruik meer te maken in openbare stukken van de Gregoriaansche tijdrekening. Eenige maanden later, in April 1798, werd het geboden de Decadis en Nationale feestdagen te onderhouden. Door opvolgende besluiten werden de Decadis verplichtende rustdagen verklaard. Openbare werken werden opgeschorst, staatskantoren en scholen gesloten; marktdagen werden verboden, en alle koophandel zoowel in winkels als ter beurze zou ophouden. Nooit werd de katholieke Zondag hier ten lande zoo streng gevierd als de republikeinsche Decadi. Ten teeken van vreugde was ieder burger gehouden, gedurende die feestdagen, een Fransch driekleurig vaantje uit te steken.
De philosophen der Nationale Conventie hadden bij decreet het bestaan van het Opperwezen erkend. Hunne opvolgers, de wetgevers onder het Directoire, regelden tot in de minste bijzonderheden den Eeredienst van het Opperwezen, het vieren van de feestdagen, die aan de Godheid en de Republiek toegewijd waren. Teder municipaliteit zou een tempel tusschen de bestaande kerken uitkiezen. Ieder Decadi zou zij zich in stoet naar dezen tempel begeven, vergezeld door den commissaris van het Directoire en den gemeente-secretaris, om er in het openbaar de wetten en officiëele oorkonden aan de bevolking voor te lezen. De huwelijken zouden alleenlijk op dezen dag in den tempel aangegaan worden, en men zou kennis geven van de geboorte van kinderen, van echtscheidingen en alle verdere akten betreffende den burgerlijken stand. Deze plechtigheden werden opgeluisterd door vaderlandsche redevoeringen, republikeinsche gezangen en andere feestelijkheden. De onderwijzers van de openbare, zoowel als bijzondere scholen, zouden hunne leerlingen naar den tempel der wet geleiden, om dezen nieuwen eeredienst bij te wonen.
Maar buiten de schooljeugd en de staats- en