gevoelen voor de vaste overtuiging, die zij met zich omdraagt, dat mijnheer Aldersley dood is en dat zij hem spoedig in den dood zal volgen. In den tegenwoordigen staat harer gezondheid, moet die gedachte (die haar ongetwijfeld dag en nacht geene rust laat) evenzeer invloed uitoefenen op haar lichaam als op haren geest. Indien wij het kwaad niet kunnen meester worden, zal zij hare laatste krachten verliezen. Verlangt u den raad van iemand anders in te winnen, dan staat u dit volkomen vrij. Maar mijn gevoelen hebt gij vernomen.’
‘Ik stel groot vertrouwen in uw gevoelen,’ antwoordde mevrouw Crayford. ‘Zeg mij, in 's Hemels naam, wat kunnen wij doen?’
‘Wij kunnen de proef nemen of eene geheele verandering van omgeving baten zal,’ zei de dokter: ‘wij kunnen haar terstond hier vandaan brengen.’
‘Daar zal zij zich tegen verzetten,’ hernam mevrouw Crayford. ‘Meer dan eens heb ik haar verandering van omgeving voorgesteld en steeds weigerde zij.’
De dokter zweeg een oogenblik stil, alsof hij over iets nadacht.
‘Onderweg hierheen hoorde ik iets,’ ging hij voort, ‘dat mij een middel aan de hand geeft om de moeielijkheid, waarvan gij zooeven gewaagdet, te ontwijken. Indien ik mij niet geheel en al in haar vergis, zal Miss Burnham geen neen zeggen op de verandering, die ik voor haar op 't oog heb.’
‘En welke is die?’ vroeg Mevrouw Crayford nieuwsgierig.
‘Neem mij niet kwalijk dat ik, alvorens op die vraag te antwoorden, u eene vraag doe,’ zei de dokter. ‘Zijt gij zoo gelukkig, invloedrijke personen bij de Admiraliteit te kennen?’
‘Zeker. Mijn vader is ambtenaar in het secretariaat en twee der Lords zijn vrienden van hem.’
‘Uitmuntend! Nu kan ik ronduit met u spreken, zonder dat ik bevreesd hoef te zijn u teleurtestellen. Na hetgeen ik daareven zeide, zult gij het met mij wel eens zijn, dat de eenige verandering in Miss Burnhams's levenswijze die goed voor haar kan zijn, eene verandering is, die eene wijziging zal brengen in haren tegenwoordigen gemoedstoestand ten opzichte van mijnheer Aldersley. Geef haar de gelegenheid om - niet door middel van hare ziekelijke inbeelding en droombeelden, maar door daadzaken en de werkelijkheid - te ontdekken of mijnheer Aldersley al of niet onder de levenden is; en de noodlottigste zinsbegoocheling, die nu hare gezondheid dreigt te ondermijnen, zal ophouden. Zelfs in het ergste geval - aannemende dat mijnheer Aldersley zijnen dood in de IJszee heeft gevonden - zal het haar minder benadeelen de zekerheid daarvan te verkrijgen, dan weken achtereen voedsel te geven aan hare ziekelijke verbeelding en ingevingen, in afwachting van nadere tijdingen omtrent de expeditie. In één woord, ik wensch dat gij vóor het einde dezer week in staat zult kunnen zijn de onwankelbare overtuiging van Miss Burnham omtrent het lot van haren verloofde aan eene praktische proefneming te onderwerpen. Gesteld eens dat gij tot haar kondet zeggen:
“Wij verschillen in gevoelen, lieve, over 't lot van mijnheer Francis Aldersley. Gij meent stellig, zonder er den minsten schijn van bewijs voor te hebben, dat hij dood is, ja, nog erger, dat hij is omgebracht door de hand van een zijner mede-officieren. Ik van mijne zijde, houd vol, op gezag van het nieuwsbericht, dat niets van dien aard is voorgevallen en dat er alle kans bestaat dat hij nog in leven is. Wat zoudt ge er van zeggen als wij eens den Oceaan overstaken om de zekerheid te verkrijgen wie gelijk had - gij of ik?” Gelooft gij dat Miss Burnham daarop neen zal zeggen, mevrouw? Als ik nog eenig verstand heb van de menschelijke natuur, dan houd ik mij overtuigd dat zij de gelegenheid aangrijpen zal, als een middel om u te bekeeren tot het geloof aan de zienersgave.’
twee toonladders.
‘Hemel, dokter! versta ik u wel; wilt ge dat wij ons zullen inschepen om de Noodpool-expeditie op hare terugreis tegemoet te gaan?’
‘Volkomen juist geraden, mevrouw Crayford! Dat is wat ik bedoel.’
‘Maar hoe kan dat geschieden?’
‘Dat zal ik u terstond zeggen. Ik zeide - niet waar? - dat ik onderweg hierheen iets gehoord had.’
‘Ja?’
‘Nu, vlak bij mijn huis kwam ik een oud vriend tegen, die een eindweegs met mij hierheen wandelde. Gisteren middag dineerde mijn vriend bij den Admiraal te Portsmouth. Onder de gasten bevond zich een lid van het ministerie, die het nieuws omtrent de expeditie uit Londen had meegebracht. De heer gaf aan tafel te kennen dat er bijna niet aan te twijfelen viel of de Admiraliteit zou terstond een stoomboot uitzenden, om de geredde manschappen aan de Amerikaansche kust op te zoeken en hen naar Engeland over te brengen. Wacht even, mevrouw Crayford! Niemand weet tot dusver met welke instructiën het schip zal uitzeilen. Onder nagenoeg gelijksoortige omstandigheden echter zijn enkele bevoorrechten als passagiers of liever als gasten op zulk een oorlogsschip meegegaan - en wat men bij vorige gelegenheden heeft toegestaan, zal men, naar alle waarschijnlijkheid, thans niet weigeren. Indien gij voor uzelve niet tegen de reis opziet, ben ik niet bevreesd voor mijne patiente, ja wat meer zegt: als dokter raad ik haar de reis ten sterkste aan. Nu, wat zegt gij? Wilt gij uw vader schrijven en hem verzoeken zijn invloed aan te wenden bij zijne vrienden van de admiraliteit?’
Mevrouw Crayford stond in opgewonden toestand op.
‘Schrijven!’ riep zij uit. ‘Ik zal beter doen dan schrijven. De reis naar Londen is zoo'n groote zaak niet - en in mijn huisbewaarder hier stel ik genoeg vertrouwen dat hij in mijne afwezigheden voor Clara zorg zal dragen. Van avond zal ik vader nog spreken! Hij zal al zijn invloed bij de admiraliteit aanwenden - daarop kunt gij rekenen. O, beste dokter, welk vooruitzicht hebt ge mij geopend! Mijn echtgenoot! Clara! Welke ontdekking hebt gij gedaan! Hoe zal ik u mijne dankbaarheid kunnen toonen?’
‘Bedaar, lieve mevrouw. Reken niet al te zeer op een goeden uitslag. Miss Burnham's tegenwerpingen kunnen wij reeds van te voren als uit den weg geruimd beschouwen. Maar gesteld eens dat de lords van de admiraliteit neen zeggen?’
‘In dat geval, dokter, ben ik in Londen; en zal ik zelf naar de lords toegaan. Het zijn toch ook menschen - en men is niet gewoon mij iets te weigeren.’
Zoo scheidden zij.
Eene week later verliet Hare Majesteit's stoomschip ‘de Amazone’ de haven met bestemming naar Noord-Amerika. Enkele bevoorrechten, die een bijzonder belang hadden bij de Noordpoolreizigers, hadden verlof bekomen de ledige kajuiten aan boord te bewonen. Op de lijst dier bevoorrechte gasten van het vaartuig kwamen de namen voor van twee dames - mevrouw Crayford en miss Burnham.
einde van het vierde tafereel.
(Wordt vervolgd.)