Geschiedenis des Vaderlands.
door L. van Ruckelingen.
Tweede inval der Franschen. - Beloken tijd. - Boerenkrijg. - Kerkvervolging.
(Vervolg.)
1797-1798.
Ieder priester, wereldlijke of kloosterling, werd opgeëischt den eed te zweren. In de hoofdplaats van ieder canton waren naamrollen der geestelijken nedergelegd; die, welke zich aanboden, werden aangeteekend als beëedigd, nadat zij evenwel den republikeinschen eed met hunne handteekening onderschreven hadden. Wie weigerde hieraan te gehoorzamen, werd van zijne geestelijke bediening vervallen verklaard, weldra als wederspanneling, ruststoorder en vijand der Republiek aanschouwd.
Het overgroot getal priesters bleven getrouw aan hunnen plicht. Het Directoire besloot door geweld allen wederstand neder te slaan. De kerken en kapellen, waarvan de pastoors en kapelanen den eed geweigerd hadden, wierden in September en October gesloten. De pastorijen, kerkelijke goederen en inkomsten werden in beslag genomen. Zoo streng werd de wet uitgevoerd dat voor December nog slechts drie kerken te Brussel open bleven, en eene enkele te Antwerpen, kerken, welke door beëedigde pastoors werden bediend.
Den 26 October 1797 beval de regeering aan de ontvangers der registratie, zoodra zij de lijst zouden ontvangen hebben van de pastoors en bedienaars van geestelijke ambten, welke den eed geweigerd hadden, onmiddellijk door bijzondere commissarissen de roerende en onroerende kerkelijke goederen te doen in beslag nemen en volledige inventarissen te doen opmaken.
Niettegenstaande al deze dwangmaatregelen bleven ten platte lande vele kerken en kapellen, zelfs te Herstal, eene volkrijke gemeente in den omtrek van Luik, voor den eeredienst open, en door onbeëedigde pastoors bediend. Zoo groot was het verzet der burgers en der gemeenteoverheid tegen de uitvoering van de wet van 7 Vendémiaire.
In al de steden des lands werd de katholieke godsdienst opgeschorst. Ter zelfder tijde verdwenen heiligen- en kruisbeelden van de hoeken der straten en gebouwen; de bedeklokken zwegen in de torens der kerken en riepen de geloovigen niet meer tot de godsdienstoefening. De meeste klokken werden in beslag genomen, stuk geslagen of gesmolten. De kerken zelve, welke opengebleven waren en bediend werden door beëedigde priesters, werden niet meer bezocht dan door eenige Jacobijnen, welke anders nooit een voet in eene christene bidplaats zetten. De katholieke bevolking had een afschuw van de scheurmakers of de beëedigde priesters.
De onbeëedigde geestelijken werden heimelijk door trouwe christenen verborgen. Verkleed als boeren, werklieden of onder andere vermommingen, bedienden zij de H. Sakramenten bij de geloovigen, of lazen in het geheim des nachts misse, in bosschen, stallen, zelfs in sommige huizen, te midden der groote steden, waar de geburen zich vergaderden. ‘Want,’ zoo klaagde het middenbestuur der twee kerken ‘de wet verbiedt eene huiszoeking des nachts, zoo gebeurt de eeredienst in sommige huizen voor den opgang der zon.’
Wee den priester, die verrast werd in de uitoefening van eene geestelijke bediening. De ouderlingen boven de zestig jaren en de zieken werden in gevangenhuizen opgesloten; de andere veroordeeld tot de deportatie en hunne goederen verbeurd. Nu zag men, bijna gedurende twee jaar lang, op opene karren, gebonden tusschen schelmen en galeiboeven, omringd door de gendarmen, priesters en kloosterlingen als misdadigers door onze steden voeren. Die trage, ellendige reis van hier naar Rochefort en la Rochelle of naar de eilanden Rhé en Oleron, duurde omtrent twee maanden. Van deze vereenigingsplaatsen zouden de veroordeelde priesters voor de Fransche kolonie Guyana ingescheept worden.
Deze streek in Zuid-Amerika gelegen, is zoo ongezond dat de Franschen ze met den hekelnaam van de droge guillotien bestempeld hadden.
De meesten dergenen, welke naar Cayenne vervoerd werden, stierven den marteldood. Gelukkiglijk beletten Engelsche kapers de uitzeiling der Fransche transportschepen, zoo was het getal der priesters, die naar Guyana vervoerd werden, slechts gering in verhouding van de aangehoudenenGa naar voetnoot1). Maar was het lot zachter van degenen, die in de eilanden Rhé en Oleron, of in de gevangenhuizen des lands werden opgesloten?
De priestervervolging en sluiting der kerken was het voorspel van een echt wandalenwerk. De gouden en zilveren gewijde vaten en versiersels werden naar de munt van Parijs gezonden, schilderijen en beelden van groote kunstwaarde naar de Fransche museums gevoerd. Kostelijke boeken en schriften werden alom verspreid. De meubelen werden verwoest, merkwaardig snijwerk voor brandhout verkocht; marmeren zuilen, communiebanken, altaren stuk geslagen en voor steenklompen weggeschonken. Niets bleef gespaard door deze heiligschendende beeldstormerij.
Waar men koopers vond werden de kerken, kapellen en pastorijen in veiling gesteld. Vele bedehuizen werden in pakhuizen veranderd, sommige prachtige kerken als Sint-Joris en Sinte-Walburgis te Antwerpen en Sint-Donaas te Brugge werden tot den grond afgebroken. De verkoop van steen, hout, lood vergoedde ruimschoots voor den aankoopprijs. Ongelooflijke zaak, indien ze niet bevestigd was door onloochenbare oorkonden, men stelde zelfs voor de prachtige Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen af te breken, zooals men gedaan had met de kathedrale kerk van Luik en den grond te benuttigen voor een openbaar plein!
Gelukkiglijk bleef onze bevolking over het algemeen vreemd aan deze heiligschenderij. Weinigen wilden zich verrijken door den aankoop van zwarte goederen, en dan meestal nog waren het vreemdelingen, meestal Franschmannen. Indien men echter den commissaris Basdenge mag gelooven, slaagde men te Luik beter dan in de andere gewesten in den verkoop van kerkgoederen. ‘De aankoopers van nationale goederen,’ schreef hij jubelend aan het Directoire, ‘groeien hier van dag tot dag aan en zij blijven rustige bezitters van hunne nieuwe bezittingen.’
Middelerwijl deze gebeurtenissen den afschuw van het Vlaamsche volk voor onze vreemde meesters vermeerderden, gebood de regeering door plechtige feesten, den afstand van België aan Frankrijk te vieren. Het vredeverdrag, den 17 October 1797, tusschen Oostenrijk en de Fransche republiek gesloten, besliste eindelijk over het lot van ons vaderland. Dit merkwaardig verdrag, reeds in April door geheime onderhandelingen te Leoben voorbereid, bepaalde dat Oostenrijk al zijne erfrechten op zijne Nederlandsche bezittingen aan Frankrijk afstond. De Duitsche keizer stemde erin toe dat de Fransche grens tot den Rijn en tot de Alpen werd uitgebreid, en bekwam in vergoeding het grondgebied der voormalige republiek van Venetië, gelegen tusschen de rivieren de Oglio en de Po en de Adriatische zee; het Venetiaansch gedeelte van de provincies Dalmatië en Istria werd insgelijks aan Oostenrijk afgestaan. Zonderlinge zaak, terwijl men zoo luide sprak over volkssoevereiniteit berekende de Fransche republiek het getal inwoners en de meters grondgebied welke men verruilde in veroverde landen. Oostenrijk verkreeg ongeveer drie millioen inwoners tegen drie millioen en half welke het afgestaan had; maar bekwam eenige bunders grondgebied