Twee tafereelen uit de geschiedenis van Engeland.
Als er een volk in Europa is dat door de natuurlijke grenzen zijns vaderlands tegen alle vijandelijke aanvallen van den vreemde beveiligd is, dan is het wel de bevolking der Britsche eilanden. Met onverstoorbare macht zetelt het trotsche Albion op zijn rotsentroon, te midden van den beschermenden Oceaan, en blikt minachtend op de bedreigingen van vijanden, die het niet genaken kunnen. Zulk land zou het Paradijs van Europa wezen moeten, en echter werd geen grond misschien meer met menschenbloed gedrenkt. Geene overweldigers van het vaderland waren het echter, die hier onder het zwaard vielen, ter verdediging der vrijheid uitgetogen; broederbloed was het dat eeuwen lang den hoogmoed ten offer op Engeland's bodem vloeide. Onbetwistbaar en droevig bewijs dat nergens in de menschelijke maatschappij ware rust heerschen kan en dat daar, waar alles hem vrede en voorspoed verzekert, de mensch weeldezat en overmoedig die weldaden met de voeten trapt om de inspraken van zijn onrustig en strijdzuchtig instinkt te volgen. In ons tegenwoordig nummer geven wij twee episodische tafereelen uit de bloedige burgeroorlogen van Engeland.
Het eerste voert ons terug tot den tijd toen het rijk verscheurd werd door den wreeden krijg, die in de geschiedenis bekend is onder den naam van den strijd der roode en witte rozen. De roode roos was door de partij van koning Hendrik VI uit het geslacht Lancaster tot zinnebeeld gekozen, terwijl die van York, hunne tegenstanders, zich tooiden met de witte roos.
Koning Hendrik VI was een vreedzaam man, van onberispelijken, zelfs heiligen levenswandel; hij was een dichter, een goed vader, een liefhebbend echtgenoot; in een stil, kalm leven zou hij op zijne plaats geweest zijn, maar het oorlogsgewoel verschrikte hem en de hofkuiperijen verlamden zijne geestvermogens.
Toen zijne echtgenoote, Margareta van Anjou, ten dien tijde bekend als de schoonste en verstandigste prinses der Christenheid, haren gemaal onbekwaam zag om zijne rechten en die van hunnen zoon te verdedigen, greep zij zelf naar het zwaard en met meer moed dan oordeel wist zij hare vijanden schrik in te boezemen. In eenen slag, dicht bij het stadje Hexham in 1463 geleverd, was de oorlogkans echter der roode roos ongunstig: de hertog van York versloeg er de koninklijke troepen. Hendrik VI moest naar den eenen kant, zijne gade met zijn zoontje naar de andere zijde de vlucht nemen.
De ongelukkige vorstin bereikte met haar kind het Hexham-forest, aan de Schotsche grens gelegen, en waande zich daar tijdelijk in veiligheid. Maar nauwelijks was zij doorgedrongen in dit eeuwenoude en woeste woud of zij werd door roovers overvallen. In dit dreigend gevaar spreidde echter de moedige vrouw al hare geestkracht ten toon. Toen een der roovers met uitgetrokken zwaard op haar af kwam, sloeg zij den eenen arm om haar kind, strekte den anderen vol gebiedende majesteit naar haren aanvaller uit en riep hem toe: ‘Ik ben uwe koningin en dit kind is de zoon des konings, uwen meester. Ik leg hem in uwe armen en vertrouw hem aan u toe. Verberg hem voor degenen, die zijnen dood zoeken. Laat hem een toevluchtsoord vinden in uw schuiloord en eens zal hij u met luister ontvangen in zijne koningszalen.’ Niet tevergeefs deed de koningin met zulke vorstelijke waardigheid een beroep op de edelere gevoelens van den roover: het zwaard viel den man uit de hand, vol trotschheid klemde hij den jongen prins aan de borst en bracht hem met de vorstin veilig naar zijne verborgene woning, eene grot aan den oever van een kleinen woudstroom, die thans nog in den omtrek bekend staat als de koningin-Margareta's grot.
‘Drie dagen lang,’ zoo besluit de verdienstelijke schrijfster Mathilde een boeiend verhaaltje over dit onderwerp, ‘was de koningin verloren; op den derden morgen echter ontmoette haar gastheer een van Margareta's trouwste ridders, Pierre de Brézé, en zijn gevolg, die uit Frankrijk was overgekomen om haar zijne ridderdiensten aan te bieden. Gelukkig waren zij de roovers ontkomen en doorkruisten op gevaar van hun leven het woud om moeder en kind te zoeken.
De ridders werden naar de schuilplaats der koningin geleid en van hen vernam de vorstin dat haar echtgenoot gered was, maar tevens dat hare meest invloedrijke aanhangers, Somerset en Hemgesford, een wreeden dood waren gestorven; de hertog van York had hen zonder voorafgaand proces op de marktplaats van Hexham laten onthoofden.
De koningin besloot met hare ridders de grot te verlaten en Schotland weer op te zoeken, aan welks hof zij haren gemaal hoopte terug te vinden. Het was een treffend afscheid dat Margareta van den roover en zijne vrouw nam, zij schonk hun alles, waarover zij beschikken kon, de uitdrukking van hare erkentelijkheid.
De adellijke heeren van haar gevolg boden de vrouw van den vogelvrije een gedeelte van hunne armzalige bezitting gelds aan ter vergoeding voor de diensten der koningin bewezen, maar met verontwaardiging wees zij deze gift af, die der vorstin nog zoo goed kon te pas komen.
Met tranen in de oogen zeide Margareta die ruwe maar goedige menschen vaarwel.
‘Van alles wat ik heb verloren, betreur ik niets zoo zeer, dan dat mij de macht is ontnomen om de deugd te beloonen,’ sprak zij en reikte hun hare hand toe, die zij met tranen en kussen bedekten.
‘Mijn kind,’ sprak zij tot den kroonprins, ‘zie die goede menschen aan en prent hunne trekken in uw geheugen. Als gij later koning zult zijn, vergeet dan niet, dat gij in hen steeds uwe trouwste onderdanen zult vinden; uwe moeder en gij danken hun het leven, misschien de kroon!’
Helaas! de hoop der koningin werd niet vervuld; lang nog duurde de strijd met afwisselend geluk. Na vele lotgevallen kwam zij eindelijk in Schotland, maar slaagde er niet in daar hulp en steun voor haren echtgenoot te verkrijgen, die in handen van zijne vijanden was gevallen en bittere gevangenschap verduurde. Zij was gedwongen zich in te schepen naar het vasteland; bittere armoede en teleurstellingen konden haren moed niet doen bezwijken. Aan de hoven van Burgondië en Frankrijk bedelde zij vergeefs om hulp! Goede woorden en heilzame raad werden haar in menigte gegeven, geld en hulp bleven achterwege.
De terugkeer tot Engeland werd haar belet en zoo bleef zij lange jaren in Frankrijk vertoeven, terwijl haar gemaal in den Tower gevangen zat. De werkeloosheid viel haren mannelijken geest zwaar, doch wachten was het eenige dat haar overbleef; met verbeten toorn vernam zij nu en dan hoe de gelukkige overwinnaar Eduard IV uit het huis van York vreedzaam regeerde en haren echtgenoot met beleedigingen overlaadde, welke hij vol christelijk geduld ootmoedig verduurde.
Eindelijk keerden de oorlogskansen; nog eenmaal glimlachte de fortuin Margareta en haren zoon, thans den schoonsten en beminnelijksten prins van Europa, toe; zij betrad Engeland naar zij hoopte als overwinnares: Eduard was gevlucht, Hendrik op zijn troon hersteld.
De zegepraal was van korten duur; in den slag van Tewkesbury behaalden de Yorkisten weer de overwinning; de jonge, dappere Leeuw van Plantagenet, Margareta's eenige zoon werd laaghartig vermoord. Kort daarna viel ook zijn vrome vader door de hand van een lafhartigen moordenaar.
Nu hare geliefden, voor wie zij zooveel had geleden en gestreden, niet meer waren, bezweek eindelijk Margareta's heldenmoed; in diepe afzondering, gekweld door ziekte en blindheid, sleet zij hare verdere dagen op een eenzaam kasteel in Frankrijk; niets bleef haar over dan de herinnering aan voorbijgegane grootheid; wie weet of niet de minst bittere heugenis die was aan den edelmoedigen roover, wiens hardvochtig hart zij door hare gebeden had vermurwd.’
***
De schilderij van prof. Julius Schrader verplaatst ons in het tijdvak der Engelsche geschiedenis, aan welks hoofd de naam van Olivier Cromwell geschreven staat, doch naast den geweldigen Lord Protector der vereenigde republiek, toovert zij ons tevens de zachte en beminnelijke gestalte zijner dochter Elisabeth Claypole voor oogen. Welke geweldige tegenstelling tusschen vader en kind! Hij, de openlijke, verklaarde vijand van het oude koningshuis der Stuarts, zij daarentegen een der warmste voorstanders van Karels kroon. In haar oog was koning Karel Engelands wettige vorst en in haar eigen vader kon zij niets anders zien dan een overweldiger, wiens hand met het bloed eens gezalfden was bezoedeld. En toch beminde Olivier zijne dochter met eene teedere liefde en werd wederkeerig recht kinderlijk door haar bemind. De invloed, welken zij op haren vader kon uitoefenen, was dan ook groot, en menigmaal belette zij dat zijne wrekende hand op een schuldeloos hoofd nederdaalde.
Den 31en Maart van het jaar 1657 had het Parlement met 123 tegen 61 stemmen besloten den Lord Protector de koningskroon van Engeland aan te bieden. Gaarne had Cromwell de koninklijke waardigheid aangenomen, doch een deel der republikeinen en het leger waren er tegen. Maar vooral was het zijne dochter, die al haren invloed op Cromwell's hart liet gelden, om hem van het aannemen der koninklijke waardigheid af te schrikken. Meesterlijk geeft prof. Schrader dit geschiedkundig feit terug. Daar staat hij, Engelands overweldiger, in peinzende, sombere houding; voor hem op de tafel ligt op een fluweelen kussen de vorstelijke diadeem en de koninklijke schepter; verlokkend fonkelen beide hem in de oogen. Naast hem zien we zijne dochter, den rechterarm om zijn hals geslagen, terwijl de linker met een gebaar vol afschuw de kenteekens der koninklijke waardigheid als verwerpt.
Al de liefde, welke zij haren vader toedraagt, straalt in hare zachte, smeekende oogen en men zou het schier kunnen raden, wat zij haren