1795-1797.
Eenige dagen na de vereeniging van ons vaderland met Frankrijk werd de Staatsregeering der Republiek veranderd. Onder den drang der gebeurtenissen was de Conventie genoodzaakt een einde te stellen aan hare dictatoriale alleenheerscherij. De nieuwe staatsregeling, in de geschiedenis bekend onder de benaming van de grondwet van het jaar III, werd den 22 Augustus 1795 gestemd en een weinig later door het volk bekrachtigd. Deze nieuwe grondwet beval de samenstelling van twee wetgevende vergaderingen, den raad der Ouderlingen en den raad der vijfhonderd. Het Uitvoerend Bewind werd toevertrouwd aan een Directoire van vijf leden, benoemd door de wetgevende raadsvergaderingen. De wetgevers werden rechtstreeks benoemd door het volk. Ieder Franschman, welke vijf en twintig jaar oud en niet dienstbaar was, belasting betaalde, gelijkstaande met het werkloon van drie dagen, en op den lijst der nationale wacht was ingeschreven, had stemrecht; alleenlijk had de Conventie bepaald, dat twee derden harer leden van het eerste wetgevende lichaam zouden deelmaken.
Er was dus eene merkelijke verandering in den regeeringsvorm der Republiek, wetgevende en uitvoerende macht waren gescheiden, doch de geest, die het Staatsbestuur bezielde, bleef bijna onveranderd. Het Staatsbestuur bleef in de handen der revolutiemannen der nationale Conventie. Den 5en brumaire, jaar III, (27en October 1795) nam de regeering van het Directoire een aanvang.
Nooit was de toestand van het Fransche rijk zoo rampzalig als toen de Nationale Conventie van het bestuur trad. Handel en nijverheid was door de revolutie ten gronde gericht, het volk in armoede, de staatskas ledig en het land onder overtollige schulden bezwaard; wanorde heerschte in burger- en krijgsbestuur.
Onmiddellijk trachtte de nieuwe regeering in de dringendste noodwendigheden te voorzien door de uitgifte van eenige milliards assignaten; maar deze papierenmunt zonder waarborg, was bijna zonder waarde en niettegenstaande alle strafbepalingen niet gangbaar aan het honderdste harer schriftelijke waarde. Men was dan wel gedwongen zijn en toevlucht te nemen tot gedwongen geldleeningen. Aldus werd eene geldleening van zeshonderd millioen door het Directoire aan Frankrijk opgelegd. België droeg een zwaar gedeelte van deze belasting. Inderdaad het gedeelte der gedwongene leening, welke België werd aangerekend, moest betaald worden in gouden of zilveren muntspecies; doch de leening zou terugbetaald worden in assignaten. Jaarlijks zou een vijfde gedeelte der belastingen mogen betaald worden met deze assignaten. Deze last was zoo drukkend dat vele rijke burgers hunne goederen moesten verkoopen of zwaar herenten, om hun aandeel in deze leening te betalen.
Gedurende deze geldafpersingen werd in ons vaderland de Fransche wetgeving ingevoerd. Door besluiten van 4en en 6en November werden de gilden, burgerwachten, neeringen, alle leenheerlijke inrichtingen en voorrechten vernietigd. Iedereen, wie een patent betaalde, mocht vrij een ambacht of neering uitoefenen. Alle adellijke eertitels en voorrechten werden afgeschaft; de benamingen van Jonker, Mevrouw, Madame werden verboden als strijdende met de gelijkheid der burgers. Den 14en November verklaarde het bestuur dat al de van ouds bestaande schattingen, belastingen, tienden voor eeuwig waren afgeschaft; maar in de plaats werden allerlei nieuwe belastingen ingevoerd op roerende en onroerende eigendommen, op deuren, vensters, schouwen, op goud- en zilverwerk ‘alles buyten oud gebruyck’ merkt een tijdgenoot al jammerend aan. Er was dus geene verlichting, wel verzwaring in de staatslasten. Deze veranderingen gebeurden in sommige plaatsen, zooals onder ander te Antwerpen, niet zonder eenigen weerstand, maar door geweld werd alle verzet onderdrukt.
Met evenveel spoed ging men op rechterlijk gebied te werk. Door besluit van den 2en December 1795 werden al de bestaande rechtbanken en rechterlijke raadslichamen vernietigd en door een nieuw eenvoudig gerechtswezen vervangen en op denzelfden voet ingericht als in Frankrijk.
In iedere hoofdplaats van departement werden lijf- en boetstraffelijke gerechtshoven, crimineele en correctioneele rechtbanken genaamd, opgericht. Een vredegerecht zelf zetelde in ieder canton. In Frankrijk werden de rechters rechtstreeks door de kiezers verkozen; men mistrouwde al te zeer de Belgen om hun in den beginne dit voorrecht toe te staan; al de nieuwe rechters werden, op willekeurige wijze, door de Representanten des volks aangesteld en onder hen bevond zich niemand, wie geen Franschman was of een verkleefde aanhanger van de Republiek.
Alhoewel de vereeniging met Frankrijk was uitgeroepen, de Fransche wetgeving in ons land toepasselijk was, alles in bestuur en gerechtswezen op Franschen voet werd heringericht, bleef echter België bestuurd als een wingewest. Te Brussel was het hooger bestuur van ‘de Vereenigde Landen’ gevestigd. Een drietal wetgevers, onder de benaming van Representanten des volks, beheerden het land met eene bijna onbepaalde macht.
Zoo werd binnen het tijdverloop van nauwelijks eene maand, de aloude staatsinrichting onzer gewesten, het werk van eeuwen, door een splinternieuw bestuur vervangen. Het gansche leenroerig staatstelsel, met zijne bonte mengeling van gebruiken, wetten, bestuurlijke en rechterlijke vormen, met al zijne voorrechten en misbruiken, viel met eene verwonderlijke snelheid in duigen; maar terzelfder tijde stortte ook ten gronde neder het trotsche gebouw onzer onafhankelijkheid en van onze gemeentevrijheid.
Onder Oostenrijk had niet eene enkele provincie hare bestuurlijke onafhankelijkheid verloren; het volk had zijne zelfstandigheid behouden. Nu was alles veranderd, de eenheid onzer provinciën werd gebroken en verbrokkeld; de Vlaming werd behandeld als een vreemdeling in zijn eigen land. Zijne taal werd verbannen uit hooger en departementaal bestuur; voor de Rechtbanken en zelfs in de gemeentebesturen der groote steden, werd alleen Fransch