over 't gevoel dat hij mij toedroeg. Ik was 't die het bemerkte. Ik kon er niets aan doen dat ik het zag. Ik deed mijn best hem te toonen dat ik gaarne éene zuster voor hem zou kunnen worden. Hij begreep mij niet - of wilde mij niet begrijpen - dat weet ik niet.’
‘Dat hij u niet wilde begrijpen, komt mij 't meest waarschijnlijk voor, lieve. Ga voort met uw verhaal.’
‘Het is mogelijk. Hij was wonderlijk ruw en ingetogen. Hij bracht mij in de war en maakte mij verlegen. Hij zei mij nooit wat hem op 't hart lag. Hij scheen mij te behandelen alsof we reeds als kinderen voor elkander bestemd waren geworden. Wat kon ik doen, Lucy?’
‘Doen? Ge hadt uw vader kunnen vragen voor u een einde aan de moeielijkheid te maken.’
‘Onmogelijk! Ge vergeet wat ik u daareven zeide. Mijn vader was toen reeds aan de kwaal lijdende, die later zijn dood tengevolge heeft gehad. Hij was geheel en al buiten staat tusschenbeiden te komen.’
‘Was er dan niemand anders die u kon helpen?’
‘Niemand.’
‘Geene vrouw in wie ge vertrouwen steldet?’
‘Ik had wel kennissen onder de dames in mijne omgeving: vriendinnen echter niet.’
‘Wat hebt ge dan gedaan?’
‘Niets. Ik aarzelde; ik verschoof het tot eene verklaring met hem te komen - totdat het ongelukkig te laat was.’
‘Te laat, wat meent ge daarmee?’
‘Dat zult ge hooren. Ik heb nog vergeten u te zeggen dat Richard Wardour in dienst was bij de marine.’
‘Waarlijk? Dan stel ik nog meer belang in hem. En verder?’
‘Op een schoonen lentemorgen kwam Richard bij ons om afscheid van ons te nemen voor hij weer naar zee ging. Ik dacht dat hij al heen was en begaf mij naar de aangrenzende kamer. 't Was mijne eigene zitkamer, die op den tuin uitkwam.’
‘En toen?’
‘Richard schijnt met opzet op mij gewacht te hebben. Hij vertoonde zich plotseling in den tuin. Zonder eene uitnoodiging van mij af te wachten trad hij de kamer binnen. Ik was een weinig verschrikt en verrast, maar ik deed mijn best dit voor hem te verbergen. Ik vroeg hem: “Wat verlangt ge, mijnheer Wardour?” Hij trad regelrecht op mij toe en zeide op zijne snelle, ruwe manier. “Clara! ik sta op 't punt naar de kust van Afrika te vertrekken. Blijf ik in leven, dan kom ik bevorderd terug; en beiden weten wij wat er dan zal gebeuren.” Hij kuste mij. Ik was half en half bevreesd en toornig. Voor ik in staat was een woord uit te brengen was hij reeds in den tuin en - verdwenen! Ik had moeten spreken, dat weet ik. Het was niet schoon, niet eerlijk gehandeld tegenover hem. Maar gij kunt mij mijn gebrek aan moed en openhartigheid niet bitterder verwijten dan ik het reeds mijzelve gedaan heb.’
‘Kindlief, ik verwijt u niets. Alleen zou ik, als ik in uwe plaats geweest was, hem geschreven hebben.’
‘Dat deed ik.’
‘Openhartig?’
‘Ja; in duidelijke woorden gaf ik hem te verstaan dat hij zichzelf bedroog en dat ik nooit zijne vrouw zou kunnen zijn.’
‘Openhartig genoeg, inderdaad! Nu gij dat gezegd hebt, hebt gij u niets meer te verwijten. Maar waarover maakt ge u dan nu nog bezorgd?’
‘Gesteld eens dat hij mijn brief nooit heeft ontvangen.’
‘Waarom zoudt ge zoo iets onderstellen?’
‘Mijn brief eischte een antwoord, Lucy, - ik vroeg er zelfs om. Ik heb nimmer eenig antwoord ontvangen. Welke gevolgtrekking moet ik daaruit maken? Dat hij mijn brief nooit in handen heeft gekregen. En nu wordt de Atalanta terugverwacht! Richard Wardour zal van mij vorderen zijne vrouw te worden! Daareven vroegt ge verrast of ik meende wat ik zeide. Twijfelt ge er nog aan?’
de gravin van chambord.
Mevrouw Crayford leunde verstrooid achterover in haren stoel. Voor de eerste maal sedert 't gesprek begonnen was, liet zij eene vraag voorbijgaan, zonder er een antwoord op te geven. De waarheid was, dat mevrouw Crayford nadacht.
Zij zag zeer goed den toestand in, waarin Clara zich bevond; zij begreep welken verontrustenden invloed die toestand moest uitoefenen op 't gemoed van een meisje. En toch, al bracht zij dat alles in rekening, was het toch nog volstrekt niet duidelijk waaraan Clara's buitengewone ontsteltenis was toe te schrijven. Met hare vlugge opmerkingsgave had zij terstond bemerkt dat Clara's gelaat geen teeken vertoonde van verlichting, nu zij haar hart had ontlast van 't geheim dat er op drukte. Het was duidelijk dat er nog iets was, nog iets van groot belang dat nog ontdekt moest worden. Eene vreemde twijfeling rees bij Mevrouw Crayford op en gaf haar de volgende woorden in, die zij tot hare jonge vriendin richtte:
‘Lieve,’ vroeg zij eensklaps, ‘hebt gij mij alles gezegd?’
Clara ontstelde alsof de vraag haar schrik aanjoeg. Overtuigd dat zij nu den draad in banden had, herhaalde mevrouw Crayford nadrukkelijk hare vraag in andere woorden. In plaats van te antwoorden zag Clara plotseling op. Op 't zelfde oogenblik kleurde voor 't eerst een blos hare wangen.
Instinktmatig de richting volgende waarin Clara zag, werd mevrouw Crayford in den wintertuin een jongeling gewaar, die Clara voor de volgende wals kwam opeischen. Op nieuw rees er eene gedachte bij mevrouw Crayford op.
Had die jongeling (vroeg zij zichzelve af) iets te maken met het staken van 't verhaal? Had zij hier de ware reden voor zich van Clara Burnham's angst bij de gedachte aan de naderende terugkomst van Richard Wardour? Mevrouw Crayford besloot haar twijfel tot zekerheid te doen worden.
‘Een uwer vrienden, lieve?’ vroeg zij argeloos. ‘Wilt gij ons niet aan elkander voorstellen?’
Clara stelde in verwarring den jongen man aan hare vriendin voor.
‘Mijnheer Francis Aldersley, Lucy. Mijnheer Aldersley neemt ook aan de Noordpool-expeditie deel.’
‘Deelgenoot aan de expeditie?’ herhaalde mevrouw Crayford, ‘Ik neem er ook deel aan - op mijne manier. Ik zal mij maar zelve aan u voorstellen, mijnheer Aldersley, daar Clara verzuimd heeft het voor mij te doen. Ik ben mevrouw Crayford van de Zwerver. Behoort u ook tot dat schip?’
‘Ik heb die eer niet, mevrouw Crayford. Ik behoor tot de Zeemeeuw.’
Mevrouw Crayford keek met hare prachtige oogen nu eens Clara, dan weder Francis Aldersley aan, en zag toen het slot van Clara's verhaal dat in den steek was gebleven. De jonge officier was een flink jonkman van goed uitzicht. Juist iemand om de moeielijkheid van Clara met Richard Wardour te verergeren! Er was geen tijd om verdere vragen te doen. Het orkest was reeds met de introductie tot de wals aangevangen; en Francis Aldersley wachtte op zijne danseres. Met een woord van verontschuldiging tot den jongen man, trok mevrouw Crayford Clara een oogenblik even ter zijde en fluisterde haar toe:
‘Eén woord, lieve, voor gij naar de balzaal terugkeert. 't Klinkt misschien wel wat verwaand - na het weinige wat gij mij hebt medegedeeld - maar ik geloof nu den toestand waarin gij verkeert beter in te zien dan gij zelve. Wenscht gij mijn gevoelen te vernemen?’
‘Ik verlang zeer dat te hooren, Lucy! Ik heb uw oordeel en uw raad noodig.’
‘Gij zult beiden hebben, zoo volledig en zoo kort mogelijk. Ten eerste, mijn gevoelen: Gij hebt geen anderen keus dan zoodra mijnheer Wardour terugkomt, met hem tot eene verklaring te komen. Ten tweede, mijn raad: - Indien gij die verklaring voor beide partijen gemakkelijk wilt maken, draag dan zorg daarbij uw onafhankelijk standpunt als vrouw te handhaven.’
Zij drukte sterk op deze laatste woorden, terwijl zij bij het uitspreken daarvan naar Francis Aldersley keek. ‘Nu zal ik u niet langer van uwen danser berooven, Clara, besloot zij - en begaf zich toen weder naar de balzaal.
(Wordt vervolgd.)