De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis des Vaderlands.
| |
[pagina 299]
| |
ten prijze van overgroote geldsommen, nooit kon verkrijgen. Rubens, Van Dyck, Crayer, zijn op weg naar Parijs; gansch de Vlaamsche kunstschool is opgestaan en komt onze Museums opluisteren!’ Deze ongehoorde uitplundering, strijdend met het volkenrecht, werd onder de bescherming der legers van het Noorden, van Samber-en-Maas, door de officiëele Agentie van handel en uithaling van België (Agence de commerce et d'extraction de la Belgiqueu!) uitgevoerd. Wel trachtten wereldlijke en kerkelijke overheden zich tegen den roof te verzetten; het gold alles tot niets. Eenige weken na de overweldiging onzes vaderlands, bleef geene enkele schilderij van Rubens of van Van Dyck in eene kerk, een klooster, een gemeentehuis meer over. Barbier, een luitenant bij het voetvolk, geleidde de eerste toevoer onzer uitmuntendste meesterstukken naar Parijs. Hij bood zich bij de Nationale Conventie aan, en sprak de vergadering in dezer voege toe: ‘Burgers, de onsterfelijke kunststukken der Vlaamsche school berusten niet meer op vreemden bodem. Door de zorg van de Representanten des volks werden zij bijeenvergaderd; zij zijn nu nedergelegd in den schoot van het vaderland der schoone kunsten, van het genie! in het land der vrijheid en der heilige gelijkheid, in den schoot der Republiek!’ En de gansche vergadering stond recht en wettigde, door herhaalde en geestdriftige toejuichingen, die heiligschendige plundering van onze nationale kunstschatten. Zoo buitte men het land uit door belastingen, brandschatting en plundering. De schatkist van de Fransche republiek was door krijgslasten en buitensporige geldverkwistingen tot op den bodem leeg geput. De milliards voortgesproten uit de verbeuring van geestelijke en adellijke goederen was in den bodemloozen kolk der revolutie verdwenen. Het rijke België zou Frankrijks geldwezen uit den nood helpen. Niets was heilig; niets werd ontzien: de consignatie kassen even als de gemeentekassen werden gelicht, alle gelden te pand of ter bewaring gelegd, alle klinkende munt, zelfs degene in de notariëele kassen nedergelegd werd vervangen door papieren geld, door assignaten. Dit muntpapier, gewaarborgd door verbeurdverklaarde goederen, was niettegenstaande strenge wetsbepalingen, op het twintigste zijner waarde ter beurze van Parijs gedaald, en daalde immer lager en lager totdat het niets meer waard was. Nochtans in België werd het op volle schriftelijke waarde uitgegeven. ‘Men moet meer vertrouwen stellen in den waarborg der Republiek, dan in de zilveren en gouden munt der dwingelanden.’ Ook op zware straffe, zelfs op doodstraf, mocht niemand die assignaten weigerenGa naar voetnoot1). En opdat alle goederen, niet evenredig aan de daling van het muntpapier in waarde zouden stijgen, voerde men het maximum in. Aldus noemde men een handelstarief, waarin de hoogste en laagste prijs aangeteekend stonden van iedere koopwaar. De kooplieden sloten echter hunne magazijnen en winkels en de boeren brachten geene levensmiddelen meer ter markt. Men beval magazijn en winkel open te houden; het was verboden zijne werkhuizen te sluiten of zijne neering te staken. Men gebruikte geweld om de assignaten in omloop te brengen; niemand mocht weigeren ze in betaling te ontvangen. Oneerlijke kerels gebruikten zelfs die assignaten om oude schulden te betalen, rentebrieven af te leggen, zich te verrijken door dezen schelmachtigen handel. Deze knevelarijen werden nog verzwaard door het recht van rekwisitie. Niets bleef gespaard voor de hebzucht van de Fransche veldoversten. Alle granen, voeder, ijzer, wapens, leder, linnen, wollen stoffen, olie, zeep, verfstoffen, alle paarden van weelde, het twintigste deel der labeurpaarden, alle vee, kudden aan edellieden, kerkvoogden, abdijen toebehoorende, zelfs alle vette ossen bij de boeren op stal, werden met geweld weggehaald of betaald in assignaten aan drie-kwartprijs van het maximum van Rijssel. Was alles immers niet beterkoop in België dan in Frankrijk? De afpersingen waren buitensporig, ja, gaan alle denkbeeld te boven. Want niet alleen de krijgsoversten oefenden dit recht van rekwisitie uit, maar ieder burgerlijk ambtenaar. Zooals bij ieder onweder de vuile walmen der ruien en riolen in de hoogte stijgen, zoo wierp de revolutie de onderste lagen der samenleving naar boven. Het onedelste schuim van Frankrijk had bij den inval der Franschen het overweldigende leger gevolgd, en bezette bijna al de staatsambten. Zij roofden weg al wat zij konden meester worden; liepen zelfs al de dorpen af, mishandelden de gemeente-overheid en de boeren, namen alle eetwaren, alle voeder, allen voorraad weg, en verkochten het meestendeels voor eigen rekening. In eenige maanden tijd was het land uitgeput, verarmd, in de uiterste ellende gedompeld. Wel hieven de gemeentebesturen van tijd tot tijd luide klachten aan over deze ongehoorde knevelarijen, maar men sloeg hunne vertoogen in den wind. De leden, welke weinig genegenheid voor de Franschen betoonden, werden uit het bestuur verwijderd en vervangen door mannen, welke meer gedwee het juk des vreemdelings droegen. En daarbij het gezag der gemeentebesturen was zeer gekortvleugeld. De policiedienst behoorde geheel en gansch aan de krijgsoversten. Nationale gendarmen, meestal Franschen, werden belast met de bewaking der openbare veiligheid; en niet alleen de policiedienst, maar zelfs het beheer der gemeentepenningen werd aan de wethouders der steden en dorpen ontnomen. De rechterlijke raden boezemden geen vertrouwen in. Niettegenstaande alle schrikaanjaging verzettenden zij zich maar al te dikwijls tegen schreeuwende onrechtvaardigheden. Vier Crimineele gerechtshoven werden dan te Brussel, te Antwerpen, te Luik en te Bergen ingericht, om vonnis te vellen, zonder beroep, over alle misdrijven tegen de veiligheid der legers van de Republiek, tegen de besluiten van de vertegenwoordigers des volks. De meeste rechters waren Franschmannen, de andere, lieden welke verslaafde aanhangers waren van den vreemdeling. En als waren deze dwangmiddelen niet genoeg, om allen weerstand te breken, richtte men in alle groote sleden Comiteiten van waakzaamheid op. Deze comiteiten, uit overdrevene Jacobijnen en Sanculotten samengesteld, hadden in last alle personen aan te klagen bij de crimineele gerechtshoven, welke door woorden, schriften, daden zich aan eenig misdrijf tegen de Republiek zouden plichtig maken. Niemands leven of goed was weldra meer veilig voor die vuige trawanten der dwingelandij. Eene aanklacht, hoe ongegrond ook tegen een vaderlander, was meer dan genoeg om hem te berooven van zijne goederen en zijne vrijheid. Een democraat mishandelen, zich beroemen keizersgezind te zijn, assignaten weigeren, de Fransche driekleur versmaden, alle dusdanige misdrijven werden door deze spionnen bij de crimineele rechtbank aangeklaagd en met gevangenis, zelfs met den dood gestraftGa naar voetnoot1). Gedurende verscheidene maanden zuchtte ons vaderland onder onbeteugelden willekeur en krijgsgeweld.
(Wordt voortgezet.) |
|