De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 2
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGeschiedenis des Vaderlands.
| |
1794De vreugde over de herstelling van de Oostenrijksche regeering, na de verdrijving der Franschen uit ons vaderland in 1793, was van korten duur. De gebeurtenissen hadden niets geleerd aan de staatslieden van het Weenerhof. De plagende en despotieke geest van Joseph II en Raunitz was blijven voortleven in de Oostenrijksche staatskanselarij. Almacht in wereldlijke en geestelijke zaken bleef het doel, de overheersching in kerk en school het middel. De landvoogd, aartshertog Karel, de jongere broeder van Frans II, was anders een dapper man, een minzaam en vredelievend vorst. Doch wat gold zulke landvoogdij buiten eene ijdele waardigheid? De leiding van het bestuur berustte onverdeeld in de handen der hoogere staatsambtenaren. Terwijl men steeds op onze grenzen tegen Frankrijk oorloogde met wisselende krijgskans, was de inwendige strijd tusschen regeering en staatspartijen even fel aangevuurd als ooit te voren. Te vergeefs deed men een beroep op de vaderlandsliefde der Belgen, om Oostenrijk in den krijg te ondersteunen, men vond noch geld, noch manschappen. In deze omstandigheden kwam keizer Frans II, omringd door een talrijken hofstoet, herwaarts over (9 April 1794). Plechtig bezwoer hij de Blijde Inkomsten, de voorrechten en vrijheden onzer gewesten, en werd beurtelings gehuldigd als hertog van Brabant en opperheer over de andere Staten der Oostenrijksche Nederlanden. Bij al deze plechtigheden was er ambtelijke geestdrift genoeg; doch het volk bleef koud en onverschillig. De keizer was verbitterd over deze stemming der gemoederen; hij leende dus gewillig het oor aan de woorden zijner staatslieden, hem aanradende niet zooveel krijgslieden noch zooveel geld op te offeren voor de verdediging van België. Wat belang had Oostenrijk er bij de Zuid-Nederlanden te behouden; ver afgelegene bezittingen, eene oorzaak van zwakheid, niet van sterkte voor de monarchie? Neen, naar het Oosten moest men het oog richten; of wel eene uitbreiding van grondgebied in de nevenliggende landstreken van Duitschland, Polen of Italië. De minister Thugat, welke Raunitz als hoofdminister was opgevolgd, zette behendig deze denkbeelden vooruit en werd krachtdadig ondersteud door den overwegenden invloed van generaal Mack. In een staatsraad werd dan beslist slechts een enkelen veldslag te wagen, en ware de krijgskans voor het bondsleger ongunstig, onmiddellijk met de Oostenrijksche legerafdeelingen op Duitschen bodem en achter den Rhijn terug te trekken. Pruisen, Engeland en Holland hadden alleen belang erbij de Franschen uit Belgie te verdrijven; voor Oostenrijk scheen de verdediging onzer landstreken niet veel moeite waard. Zoo verried keizer Frans II heimelijk zijne bondgenooten, en vertrok in het begin van Juni naar Weenen terug. Weinige dagen later toog het Fransche leger, onder het opperbevel van generaal Jourdan, de Samber over, belegerde Charleroy en dwong den 25en Juni de stad tot overgave. Des anderendaags, met het krieken van den dag viel de prins van Saksen-Coburg, opperbevelhebber van het leger der bondgenooten, de Franschen in de vlaktens voor Fleurus, met al zijne strijdbare macht tegelijkertijd aan. Men streed hardnekkig den ganschen dag door, maar met twijfelachtigen uitslag. De Waalsche regimenten van het Oostenrijksche leger muntten boven allen uit door hunne dapperheid. De nacht scheidde de strijders en nog was de veldslag onbeslist. Gehoorzamende aan geheime bevelen, liet echter de prins van Saksen-Coburg den aftocht blazen, en week langzaam met gansch het Oostenrijksche leger op Brussel terug; de Engelsche en Hollandsche bondstroepen trokken insgelijks langs Vlaanderen en de Schelde op Noord-Nederland achteruit. Een enkele veldslag besliste nogmaals over het lot onzes vaderlands. Jourdan met eene sterke Fransche legerafdeeling bemeesterde den 1en Juli de stad Bergen, en rukte langs Henegouwen en Brabant op Brussel aan; terwijl generaal Pichegru met het Noorderleger Vlaanderen binnenviel en, bijna zonder slag of stoot, al de steden en sterkten veroverde, die op zijnen weg lagen. Een onbeschrijfelijke schrik beving de bevolking. Fransche priesters en uitwijkelingen, kloosterlingen, boeren en stedelingen vluchtten jammerend voor den naderenden vijand. IJlings pakte de Oostenrijkste regeering te Brussel de archieven in, laadde de geldkasten en andere kostbaarheden op, en verwittigde de rechterlijke raden, dat de zetel des landsbestuurs naar Roermond zou verplaatst worden. Het leger zelfs ontruimde de 9en Juli de hoofstad en ging zich achter de Dyle, bij Leuven, nederslagen. 's Anderendaags rukte Jourdan Brussel binnen en werd twee dagen later vervoegd door Pichegru. (10 Juli 1804.) De Fransche legers vertoefden niet lang in de hoofdstad. Pichegru met het noorderleger vervolgde zijn tocht op Holland en nam bezit van Mechelen en Antwerpen, terwijl Jourdan, met het leger van Samber en Maas de Oostenrijkers op Luik achteruit dreef. Reeds den 27n Juli verliet het keizerlijke leger de bisschoppelijke stad om zich achter de Maas, van at Luik tot aan Roermond te verschansen, de hand reikende aan het Eugelsch-Hollandsch bondsleger, achter Eindhoven en Breda nedergeslagen. Deze sterke stelling bleef bezet tot in October, wanneer het keizerlijk leger achter den Rhijn terugtrok, en het gansche grondgebied der Oostenrijksche Nederlanden ontruimde. Vele Belgen zagen den val van het Oostenrijksch huis en de nieuwe overweldiging met een onverschillig oog aan. Sommigen betoonden openlijk vreugde over deze staatsverwisseling. Immers, zoo zeiden zij, wij zouden als Fransche burgers behandeld worden, niet als een overwonnen volk. Waren de meeste steden, gedurende den eersten inval der Franschen, niet erkend geworden als deelmakende van de Republiek? Het grondgebied van Henegouw was reeds door een besluit van de Nationale Conventie met Frankrijk vereenigd onder de benaming, van departement van Jemmappes. Helaas! hoe waren zij teleurgesteld in hunne verwachtingen! Als een hoop hongerige gieren stormden de Franschen op ons Vaderland. Het wetboek de Rechten van den Mensch, de ronkende beginselen van Vrijheid, Gelijkheid, Broederlijkheid werden tijdelijk in den zak gestoken. Men was gekomen, volgens de schilderachtige uitdrukking van den Franschen commissaris ‘om den oogst in te halen!’ Ja, men beslisse - riep een lid van de Nationale Conventie uit - of wij weder niet anders gaan doen dan vrijheidsboomen planten? Zullen wij nogmaals twaalf honderd milloen livresGa naar voetnoot1) in België gaan verteren; zullen wij nogmaals er onze ossen, onze koeien henen voeren, of ware het niet beter de heiligen van België een klein reisken naar Parijs te laten doen?...’ Dit was de voorbode van akelige tijden. Sinds September 1792 hield de Nationale Conventie het Fransche rijk gebukt onder de hardste dwingelandij. Na de vernietiging van het koninkdom was de macht dezer vergadering onbeperkt en onbeteugeld. Wetgevend en Uitvoerend lichaam tevens, kon niets haar geweld weerstaan. Kind der philosophische school verstiet zij het Evangelie, dat Europa had beschaafd, en verkondigde zij het wetboek van de Rechten der menschen. ‘Alle gezag vindt zijn oorsprong in God,’ leerde het Evangelie. ‘Het beginsel der Soevereiniteit berust in het volk,’ leerde de Revolutie. En met dit beginsel gewapend wettigde men alle dwingelandij, ieder misbruik van gezag. ‘De wet, zegde men, is de uitdrukking van den wil der algemeenheid.’ Alsof de mensch de eeuwige beginselen van het natuurlijk en goddelijk recht kon vernietigen! En die algemeenheid, de vorstelijkheid, werd weldra verbeeld door de groote steden; bij iedere gisting in de gemoederen schuimden daar steeds de onderste en slijkerige lagen der samenleving naar boven en gaven de wet. Luide verkondigde men de beginselen van vrijheid van denken; vrijheid van schrijven, vrijheid van gods- en eeredienst; alleenlijk die vrijheden bestonden niet voor de geloovigen ‘want de openbaring hunner denkbeelden stoorde de openbare rust!’ Zoo werden in Frankrijk opvolgenlijk verscheidene wetten uitgevaardigd tegen edelen, priesters, kloosterlingen. Niets was veilig voor het geweld: noch de eigendom, noch de vrijheid, noch het leven der burgers. Terwijl de Fransche legers ons vaderland overweldigden, woedde in Parijs het schrikbewind. Robespierre met zijne aanhangers in het Comité de Salut public (Raad van openbaar welzijn) overheerschte de Nationale Conventie. De bodem der Fransche republiek was rood van bloed.
(Slot volgt.) |
|