van hunne geringe jaarwedde beroofd en de koning afgezet in den Tempeltoren werd gevangen gehouden, toen ontwaakte de geestdrift voor God en koning in die onbedorven moedige harten en als een machtig lied donderde de leuze: ‘Voor God en koning’ over hunne anders zoo stille en eenzame heuvelen.
Nog in dezelfde maand, welke den koning de gevangenis zag betreden, in Augustus 1792, behaalde het ‘katholieke, koninklijke leger’ zijn eerste zegepraal op de republikeinen. Chatillon zag den witten standaard der Bourbons met de lauweren der overwinning getooid; jammer dat die overwinning zoo spoedig door eene nederlaag bij Bressaire werd verduisterd.
Nu ontstond er een tijdperk van schijnbare rust. De Vendée was een vulkaan gelijk; rustig en beweegloos was hare oppervlakte, maar in hare ingewanden gloeide het vuur der verontwaardiging.
Zelfs de dood des konings bracht geene uitwendige schokken te weeg, ofschoon iederen zoon der Vendée bij het hooren alleen van die gruweldaad eene kille huivering door de leden voer.
Daar verschijnt het edict van 23 Februari 1793; het gebiedt eene lichting van 300.000 man.
Dat was te erg! De nuttigste leden der kluizenaarsfamiliën uit de Vendée en omstreken zouden nu hun dierbaren geboortegrond en al hunne betrekkingen moeten verlaten om in den vreemde te strijden voor beginselen, welke zij haatten en verafschuwden uit alle krachten hunner ziel. En slechts één middel bleef hun over om dat onwettelijk bevel te ontkomen. Hun bloed werd opgeëischt; welnu, ze zouden het bloed, dat anders voor de republikeinsche dwingelanden gestort werd, tegen hen ten offer brengen en wederom daverde de leuze: ‘Voor God en koning!’ vol en krachtig over hunne heuvelen.
Binnen eenige weken stond de koningsgezinde Vendée onder haar witten standaard om de wapenen te keeren tegen de onderdrukkers van het vaderland, om troon en altaar tegen de overweldigers te verdedigen.
Het leger der Vendée stond in naam van den dauphin Lodewijk XVII, die in den Tempeltoren te Parijs zuchtte, onder de bevelen van een krijgsraad, te Chatillon gevestigd.
Gigot d'Elbée was opperbevelhebber; onder zijne bevelen stonden Bonchamp, Lescure en La Rochejacquelin uit de hoogere kringen en Chathelineau, Charette en Stofflet uit de lagere standen der maatschappij.
De gesteldheid van de landstreek, ongenaakbaar als ze was wegens hare holle wegen en bergpassen, hare talrijke rivieren en moerassen, was den Vendeërs gunstig, en de republikeinsche troepen, door de Nationale Conventie onder aanvoering van Marsey, Houlard en Berruyer tegen de ‘dweepzieke vijanden der vrijheid’ uitgezonden, hadden met heel wat moeielijkheden te kampen. Zoolang de Vendeërs slechts verdedigenderwijs te werk gingen en het tooneel van den oorlog niet buiten hun land verplaatsten, was de overwinning aan hunne zijde. Fontenay, Saumur en Angers zagen het ‘katholieke, koninklijke leger’ achtereenvolgens zegevierend, en de steden aan de Loire, met uitzondering van Nantes, openden hunne poorten voor de koningsgezinde Vendeërs.
Thans verscheen de republikeinsche generaal Westermann in het hart der Vendée; door overrompeling maakte hij zich meester van Chatillon, den hoofdzetel van de krijgsmacht der Vendeërs en ternauwernood mocht Lescure er in slagen te midden der algemeene verwarring te ontsnappen.
Maar bloedig werd deze overwinning reeds een paar dagen later op de republikeinen gewroken; Westermann's leger werd door La Rochejacquelin schier geheel en al vernietigd en Chatillon kwam wederom in het bezit der Vendeërs. Niet gelukkiger was de republikeinsche generaal La Barrolière, die van Saumur uit trachtte voort te dringen, maar bij Vihiers door Charette met zijne gansche legermacht werd verslagen.
Acht dagen later brachten de republikeinen Charette eene nederlaag toe bij Luçon, maar kort daarop vereenigde hij zich met d'Elbée en La Rochejacquelin en behaalde bij Chataunay eene schitterende overwinning op de republikeinen.
Bij het vernemen van die overwinningen sloeg den Jacobijnen de schrik om het hart: ‘Vernietigt de Vendée,’ schreeuwde Barrère in de Nationale Conventie, ‘vernietigt de Vendee, die politieke pestbuil, welke het hart der Fransche republiek wegvreet.’
Dat geschiedde; als bij tooverslag zagen de Vendeërs zich door eene viermaal sterkere legermacht van alle kanten aangevallen. Reeds tien dagen daarna werden zij na een bloedigen strijd, die twee dagen duurde, geheel en al verslagen en Chatillon in een puinhoop herschapen.
De verwoesting was allerverschrikkelijkst; men hoorde niets meer dan het jankende gehuil der honden, die zich te goed deden aan de lijken, welke daar als opeengestapeld lagen.
De Vendeërs trokken zich naar Mortagne en Cholet terug.
Daar werden ze aangevallen door de hoofdmacht der republikeinen onder l'Echelle en Baupui en na een der bloedigste gevechten, welke dat bloedige tijdperk aanschouwde, leden ze eene volslagene nederlaag.
Lescure en d'Elbée werden doodelijk gewond, Beauchamp viel en de Vendeërs moesten de laatste sterke plaats in hun eigen land verliezen. De republikeinen hadden op hun zegetocht alles te vuur en te zwaard verwoest; de bevolking trachtte zich nog te redden door zich bij het leger te voegen, maar om den hongerdood te ontgaan werd ze genoodzaakt het tooneel van den oorlog naar andere nog niet verwoeste streken te verplaatsen.
Ze zoude beproeven tot de kusten door te dringen en zich in gemeenschap te stellen met Engeland. St. Florent werd tot algemeene verzamelplaats gekozen. Drie dagen achtereen trokken de vluchtelingen der Vendée, bestaande uit vrouwen, kinderen en grijsaards over de Loire; ze telden te zamen meer dan 100,000 hoofden.
Hun toestand was inderdaad hopeloos; zonder wapenen en levensmiddelen in een onbekend land en achtervolgd door het zegevierend leger der vijanden. Eene uitgestrekte landstreek scheidde hen nog van de kust waarop al hunne hoop gevestigd was; en er bestond dus alle vrees, dat ze in handen zouden vallen hunner verbitterde vijanden vooraleer zij de plaats hunner bestemming konden bereiken.
Barrère gaf na ontvangst der snoevende zegeberichten van l'Echelle in de Nationale Vergadering verslag van den oorlog der Vendée.
De republikeinen hadden er op eene allerwreedaardigste wijze huisgehouden, zoodat generaal Westermann kon getuigen dat hij ‘alle dorpen, gehuchten, hofsteden en molens in asch gelegd en mannen, kinderen en dieren had medegesleurd.’
‘Alles gaat hier naar wensch,’ voegden Lequinio en Laignelot er pochende bij; ‘het revolutionnair gerechtshof, dat wij hebben opgericht, zal de aristocraten wel uit de wereld helpen en hunne hoofden op de rechte plaats zetten.’
Die berichten waren intusschen wel wat voorbarig, want al spoedig veranderde het tooneel.
Varades, Ingrande en Segré vielen den Vendeërs in handen: het republikeinsche leger, dat slechts vluchtelingen waande te vervolgen, moest al spoedig ervaren, dat het nog te doen had met dappere strijders.
Na den bloedigen slag bij Château Goutier, waarin het republikeinsche leger geheel verslagen en l'Echelle zelf doodelijk gewond werd, ging ook uit het ‘land van graniet bedekt met eiken,’ ging ook uit Bretagne de leuze op: ‘Voor God en koning!’
De zonen van Bretagne, wier geloof krachtig was als de granietzuilen, die he schiereiland omringen, reikten hunnen broeders de vriendenhand, om eene laatste poging tegen de omwenteling te beproeven. Het ‘katholieke, koninklijke leger’ behaalde nu weer overwinning op overwinning, en de oorlog, welke reeds geëindigd scheen, had bij tooverslag een dreigender omvang aangenomen.
Thans ontstond er verdeeldheid onder de aanvoerders der koningsgezinden; sommigen wilden naar Bretagne terugkeeren, anderen echter naar Parijs oprukken, maar het stoutste plan behield de overhand. Voorloopig werd evenwel besloten om door bemachtiging van eenige sterke plaatsen aan de kusten de gemeenschap met Engeland te verzekeren.
Het ‘katholieke, koninklijke leger’ splitste zich in twee deelen en terwijl het eene in Bretagne achterbleef, drong het ander verder en verder door tot de kusten.
De republikeinen begonnen in te zien dat het tijd werd, met meer kracht op te treden; Marceau en Rossignol kwamen van Rennes opgerukt om de andere republikeinsche veldheeren te helpen en ofschoon de Vendeërs hen na een hevig gevecht dwongen den aftocht te blazen begon toch hun moed te zinken.
De pogingen om tot de kust door te dringen waren mislukt; de hulp, welke zij uit Engeland te gemoet zagen, bleef uit, de troepen weken naar de Loire terug en de honger, meer te duchten dan het wrekende staal der vijanden, begon zich met al zijne verschrikkingen onder het ‘katholieke, koninklijke leger’ te openbarén.
Door honger en gebrek uitgeput kwamen zij te Mans aan, maar plotseling zagen ze zich van alle kanten door den vijand ingesloten. Generaal Westermann leidde den aanval; woedend werd er gestreden; het bloed vloeide bij stroomen en de Vendeërs vielen bij duizenden. Na twee dagen was de strijd beslecht; 18,000 Vendeërs bleven op het slagveld. La Rochejacquelin mocht er in slagen met de overblijfselen van zijn leger te ontvluchten.
Het eiland Noirmoutier werd door de republikeinen heroverd; generaal d'Elbee gevangen genomen en ter dood gebracht, terwijl Charette bij Machecoult eene volslagene nederlaag onderging.
Charette wist zich nog een tijd lang te handhaven en zette onder afwisselend geluk den krijg voort. Twee nieuwe legers vormden zich in Opper-Poitou onder La Rochejacquelin, die van zijne wonden hersteld was, en den onverschrokken Stofflet, maar na verscheidene gelukkige ondernemingen vond eerstgenoemde den dood, welken hij door zijn overmoed opzettelijk scheen te zoeken.
Zijne troepen vereenigden zich met Stofflet, doch zijn verlies deed zich dubbel gevoelen.
Charette, die in de Bocage, het ongenaakbaarste gedeelte der Vendée, vertoefde, vond in de Chouans, die het den republikeinen op den rechteroever van den Loire zeer lastig maakten, krachtige bondgenooten; maar toch kon het zoo niet lang meer duren. De krachten van het koningsgezinde leger waren uitgeput. Carrier, dat monster van meer dan Neroniaansche wreedheid, was door Billaud-Varennes naar de Vendée gezonden om ‘volgens de grondbeginselen der menschelijkheid den bodem der vrijheid te zuiveren.’
De ‘helsche Colonnes,’ welke op zijn bevel door het land trokken, brachten honderden mannen, vrouwen en kinderen op de wreedaardigste wijze om het leven. Het was om zoo te zeggen eene klopjacht op menschen, eerst werden de ongelukkigen door de onmenschen als wild bijeengedreven om vervolgens te worden geguillotineerd of dood geschoten.
Of Carrier liet zijne slachtoffers paarsgewijze aan elkander binden en door middel van klepschepen in den Loire verdrinken. Deze wijze van terechtstelling noemde hij ‘republikeinsche huwelijken voltrekken.’
Het kan ons geenszins verwonderen, dat de Vendeërs vurig naar het einde van den strijd verlangden en daar er bovendien oneenigheid heerschte onder de nog overgebleven aanvoerders, was Charette niet ongenegen met den vijand in onderhandeling te treden.
Den 17en Februari 1795 werd door Charette en Sapineau te Jausnaie bij Nantes vrede gesloten met de ééne en ondeelbare republiek. Ongestoorde uitoefening van den katholieken