Naomi.
Naar het Engelsch van Wilkie Collins.
(Vervolg.)
Ik haastte me Naomi naar buiten te geleiden. Toen ik de beschuldigden voorbijging, zag ik dat Ambrose ons doodsbleek naoogde, terwijl Silas van schrik op een stoel was neergevallen, en als een weggeschopte hond over zijn geheele lichaam sidderde.
Toen we met miss Meadowcroft terugreden, sprak ze geen enkel woord, en ik kon in haar voorkomen zelfs niet het geringste teeken bespeuren van deernis met het lot van hare broeders. Nauwelijks waren we thuis gekomen, of Naomi trok zich terug op hare kamer, en ik bleef met de dochter des huizes alleen. Niet weinig verbaasd was ik, toen de schijnbaar zoo hardvochtige vrouw bewees, dat ze toch ook een van Eva's dochteren was, dat ze - zij het dan ook op geenszins lieftallige manier - kon gevoelen en lijden, als elke andere vrouw. Ze kwam namelijk plotseling op mij af, lei hare hand op mijn arm, en vroeg of ik niet een rechtsgeleerde was. Op mijn bevestigend antwoord vervolgde ze:
‘Hebt gij veel ondervinding in dat vak?’
‘Eene ondervinding van bijna tien jaar.’
‘Gelooft gij...’
Hare stem stokte; hare harde wezenstrekken werden zachter; hare oogen vestigden zich op den grond. Maar ze herstelde zich spoedig in zóóver, dat ze, hoewel niet zonder gejaagdheid, hervatte:
‘'t Is niets. Al die akeligheid heeft me een beetje van streek gebracht, al zou men 't me niet aanzien.’
Ze wendde zich af; en ik bleef lijdelijk wachten, in de vaste overtuiging dat de vraag, die ze me had willen doen, maar waarin ze was blijven steken, zich weldra den weg zou banen naar hare lippen. Ik vergiste me niet; want ze kwam spoedig weer naar me toe, hoewel schoorvoetend, als eene vrouw, die gehoorzaamde aan een of anderen invloed, waaraan de uiterste inspanning van hare wilskracht geen weerstand vermocht te bieden. Op een toon, alsof de woorden haar tegen wil en dank uit den mond vloeiden, vroeg ze:
‘Gelooft gij, dat John Jago nog leeft?’
‘Dat geloof ik niet,’ antwoordde ik vastberaden.
Ze was nog niet uit het veld geslagen, en hernam:
‘Bedenk toch, hoeveel hij van Ambrose en Silas heeft te lijden gehad. Houdt gij 't nu niet voor mogelijk, dat hij besloten heeft hier nooit meer terug te komen?’
‘Dat houd ik niet voor mogelijk,’ antwoordde ik, even onbewimpeld als te voren.
Ze zag me aan met een gelaat, waarop iedere trek getuigde van vertwijfeling. Een oogenblik stond ze daar voor me, als verpletterd: toen liet ze het hoofd hangen en verliet de kamer, prevelend: ‘Mij is de wraak,’ zegt de Heer. Dat was het requiem van John Jago, gevloeid uit den mond van de vrouw, die hem liefhad.
Toen ik haar weerzag, was ze even kalm en ondoorgrondelijk als ooit.
Zoodra ze me op het gedenkwaardig oogenblik, toen ze voor het eerst had getoond niet geheel van steen te zijn, had verlaten, voelde ik ongerustheid omtrent Naomi, en besloot naar het lieve meisje te gaan omzien. Ik liep de trappen op, klopte zachtjes aan hare deur, en vroeg door het sleutelgat naar haren toestand. Met heldere stem, maar op bedroefden toon, riep ze me, de deur dicht latende, toe:
‘Ik ben bezig me te oefenen om mijne smart te dragen, ik zou u niet gaarne bedroefd willen maken, als we elkaar weer ontmoeten.’
Ik ging weer naar beneden; en voor het eerst begon ik na te denken over den waren aard van mijne belangstelling in het Amerikaansche meisje. Hoe kwam het, dat hare laatste woorden me de oogen hadden vochtig gemaakt? Ik ging eene kleine wandeling doen, om ongestoord te kunnen nadenken. Hoe kwam het, dat de tonen van hare lieve stem me den ganschen weg over in de ooren schenen te klinken? Hoe kwam het, dat mijne hand den laatsten druk van hare koude vingers, toen ik haar de gerechtszaal uitleidde, nog altijd scheen te voelen?
Ik voelde, dat mijne zielsrust gevaar liep, en besloot naar Engeland terug te keeren.
De avondschemering was reeds gevallen, toen ik het huis wederom binnentrad. Er was nog geen licht aangestoken. Daar 't in den gang nog al erg donker was, liep ik zeer voorzichtig en langzaam, en toen hoorde ik de stem van onzen advokaat uit Narrabee. Hij sprak met iemand op hoog ernstigen toon. Ik hoorde hem zeggen:
‘'t Is waarlijk mijne schuld niet. Ze ontrukte me dat papier, voordat ik erg in haar had.’
Daarop hoorde ik de stem van miss Meadowcroft, zeggende:
‘Hebt gij dat papier noodig?’
‘Neen, miss Meadowcroft! 't Is maar een afschrift. Als het dienstig kan zijn om haar tot bedaren te brengen, laat haar het dan maar gerust houden. Ik wensch u goeden avond.’
Terstond daarop vertoonde zich de advokaat in den gang; en zonder plichtplegingen trad ik op hem toe. Mijne nieuwsgierigheid was gaande gemaakt, en ik vroeg hem op den man af:
‘Wie was dat, die u dat papier ontrukte?’
De advokaat stond versteld: hij was overrompeld. Het instinkt van stilzwijgendheid, dat hem als man van de wet eigen was, deed hem niet terstond antwoorden. Daar klonk ons uit de verte eene stem tegemoet. 't Was miss Meadowcroft, die voor den rechtsgeleerde antwoordde:
‘Naomi Colebrook ontrukte hem dat papier.’
‘Welk papier?’
Achter mij ging zachtjes eene deur open, en Naomi verscheen op den drempel. Ze beantwoordde mijne vraag als volgt:
‘Ik zal u alles van dat papier vertellen. Kom binnen!’
Op deze fluisterend gesproken woorden volgde ik haar in de kamer, die ze had verlaten. Die kamer was slechts door eene enkele kaars verlicht; en bij het flauwe schijnsel zag het doodsbleek gelaat van het meisje er zoo spookachtig uit, dat ik er van verschrikte. Mijn besluit oin naar Engeland terug te keeren verdween als rook, en met eene van aandoening trillende stem riep ik uit:
‘Goede Hemel! wat is er nu gebeurd?’
In plaats van antwoord reikte ze me het papier over, waarvan de advokaat had gesproken.
't Was een afschrift van de bekentenis, afgelegd door Silas Meadowcroft, zoodra hij in de gevangenis was teruggekeerd. In dat stuk beschuldigde hij zijn broeder van den moord, gepleegd op John Jago! Onder eede verklaarde hij, dat hij zijn broeder den moord had zien volbrengen. De laatste volzinnen van dat ontzettend document waren:
‘Ik hoorde hunne stemmen bij den kalkoven. Ze hadden twist over nicht Naomi. Ik schoot toe, om hen te scheiden: maar het was te laat. Ik zag, hoe Ambrose met zijn zwaren beukenhouten stok een vreeselijken slag deed nederkomen op het hoofd van John Jago, die zonder geluid te geven ineenzakte. Ik lei mijne hand op zijn hart, en overtuigde me, dat hij dood was. Ik was ontzettend verschrikt. Ambrose dreigde mij te zullen vermoorden, als ik er aan een sterveling iets van zei. Hij tilde het lijk op en smeet het in den kalkoven met zijn stok er bij. Toen gingen we samen naar het bosch, en zetten ons aan den zoom daarvan neder, op een omgehakten boomstam. Daar verzon Ambrose het praatje, dat we moesten vertellen, als de zaak werd ontdekt. Hij liet het me als eene les van buiten leeren. Daar was ik nog niet mee klaar, toen nicht Naomi en mijnheer Lefrank aankwamen. Die twee weten het overige. - Dit verklaar ik onder eede voor eene waarachtige bekentenis. Ik heb haar vrijwillig afgelegd; en het berouwt mij oprechtelijk zulks niet eerder te hebben gedaan.’
Ik legde het papier uit de hand, en zag naar Naomi. In hare oogen las ik onwrikbare standvastigheid; en onwrikbare standvastigheid verried ook hare stem, toen ze tot mij sprak:
‘Silas verkoopt het leven van Ambrose om het zijne te redden. In iederen regel van die zoogenaamde bekentenis lees ik de valschheid en de wreedheid van een ellendigen lafaard. Ambrose is onschuldig; en de tijd is gekomen om dat te bewijzen.’
‘Maar’ - antwoordde ik, ‘ge vergeet dat we in dat bewijs voor het gerecht zijn tekortgeschoten.’
‘En ik zeg u - John Jago leeft, maar houdt zich verborgen voor ons en allen die hem kennen. Help me, beste mijnheer Lefrank, om eene geschikte oproeping te plaatsen in de dagbladen!’
Vol sprakeloozen jammer, deinsde ik achteruit: ik meende dat de nieuwe ramp, die haar was overkomen, haar brein had beneveld.
‘Gij begrijpt me niet,’ - zei ze - ‘Ik zal u van mijnen kant eene bekentenis doen; maar sluit eerst de deur!’
Ik sloot de deur; ze nam een stoel; en op een wenk van haar nam ik aan hare zijde plaats. Toen hervatte ze:
‘Ik ga iets doen, dat niet goed is: maar de omstandigheden dwingen me daartoe. Ik ga u een geheim openbaren, dat ik plechtig beloofd heb in mijne borst te zullen bewaren. 't Zal u nog wel niet ontgaan zijn, dat ik op zekeren nacht met Jago tegen mijn zin in den tuin heb gesproken.’
‘Dat herinner ik me volkomen goed.’
‘Welnu! ik zal u zeggen, wat er toen tusschen hem en mij is voorgevallen.’