De laatste hinderpaal.
De dwangmaatregelen ter uitroeiing van den godsdienst en de taal der Polen, welke thans weer door Duitschland beraamd worden, hebben het leedgevoel heropgevuurd dat alle edele harten over de vreeselijke verdrukking van die rampzalige natie bezielt. Om de eenheid van het Duitsche rijk te volledigen wil men het opkomende Poolsch geslacht door Duitsche meesters doen germaniseeren, omdat men weet dat de taal gansch het volk is, en dat men met de taal aan eene natie ook al hare overleveringen, vaderlandsche en godsdienstige, dus gansch hare nationaliteit ontneemt. Bloedig is dat gedeelte van Polen reeds gemarteld geworden, dat Rusland zich in de verdeeling van dat overwonnen land toegeëigend heeft, min barbaarsch, maar met sluwe berekeningen heimelijke kwelling, gaat Duitschland thans zijne Poolsche onderdanen als weerspannige overwonnelingen behandelen. De geschiedenis is echter daar om te bewijzen, dat men een volk niet zoo gemakkelijk zijnen eigendommelijken aard ontrooft als men de staatkundige grenzen van zijn rijk uitwischt en dat hoe langer en geweldiger de verdrukking geweest is, hoe heftiger op een gunstig oogenblik eens de weerwraak tegen den dwingeland oprijst. Dit tuigt thans de opstand der Ieren, dit getuigden de heldhaftige pogingen, die de ongelukkige Polen tegen hun honderdmaal sterkeren meester reeds herhaalde malen ter herovering hunner vrijheid inspanden.
En vermogen de pogingen van een krachtig en dapper man, wien drie reuzen de knie op de borst drukken, niets tegen zijne overrompelaars, zoolang deze eensgezind blijven in hun niet zeer moedig werk en geene andere vijanden te bestrijden hebben, eene nietigheid toch kan dien toestand veranderen en den weerloosgemaakte de handen vrij geven.
Moge dit heil het arme, gemartelde Poolsche heldenras eens wedervaren!
Een der bijzonderste maatregelen ter beteugeling van iedere zucht naar vrijheid, welke Rusland tegen Polen aanwendt, is de verbanning naar het ijzige Siberië.
Het jammervolle lot dier ongelukkige bannelingen is uit talrijke roerende schilderingen bekend, en het is dan ook geen wonder dat de rampzaligen dikwijls met levensgevaar dit oord van folteringen trachten te ontvluchten. Om hun die ontvluchting zoo goed als onmogelijk te maken, worden in den laatsten tijd de veroordeelden tot dwangarbeid, meerendeels naar het eiland Sachalin verzonden; doch ook daaruit weten zij te ontsnappen, en zulk een vluchteling is door den Poolschen kunstenaar Karasin tot onderwerp voor zijn treffend tafereel gekozen.
De arme banneling heeft op zijne vlucht met alle mogelijke ontberingen, gevaren en ellenden te kampen gehad. Hij heeft zich een weg gebaand door de ontoegankelijkste bergkloven en de akeligste wildernissen, en nadat hij al die hinderpalen gelukkig is te boven gekomen, stuit hij eensklaps op den laatsten en onverbiddelijksten, die hem geene hoop meer overlaat, namelijk de bruisende en kokende, de eindelooze zee.
Dit aangrijpend oogenblik heeft de kunstenaar ons geschilderd.
Wat moet er niet omgaan in het gemoed van den man, die daar in zijn verlodderd plunje neergehurkt zit als een somber beeld der wanhoop? Hoe moet hij die vogels benijden, welke als tergend naast hem opvliegen om met hunne klapperende vlerken dien voor hem onoverkomelijken wijden waterplas luchtig en schaterend over te steken? Achter hem ligt de gevangenschap en de foltering, vóór hem de vrijheid of de dood: de dood zeer nabij, onder de rollende baren, die den voet der rots komen likken, waarop hij rust; de vrijheid, ver, zeer verre, onbereikbaar, aan den anderen zoom van dat uitgestrekte waterveld. ‘Neen, niet onbereikbaar,’ klinkt het in de ziele van den geloovigen en betrouwenden Pool,’ als de nood het hoogst klimt, is hij het dichtst bij den Hemel!’
En inderdaad, vele ontsnappingen uit de Siberische hel grenzen aan het wonderdadige. Zoo staken eens twee gevangenen, in eenen grooten boomstam, onder ontzettende moeilijkheden de zee over en bereikten den oever van den vrijen grond.
Ook onzen beklagenswaardigen vluchteling zij zulk geluk beschoren!