De rechter was nog zonder bezigheid; spoedig was hem het voorval medegedeeld, en nog spoediger zijn vonnis gestreken.
‘De luitenant moet betalen of gaan zitten voor schuld.’
‘Terstond te betalen is mij onmogelijk,’ verzekerde de veroordeelde, ‘en is de prijs niet wat hoog geraamd?’
‘Een ieder kan naar believen den prijs van zijn eigendom vaststellen,’ zei de rechter; ‘overigens moet ik den aanklagers den raad geven, menschelijk te handelen en den officier niet ongelukkig te maken.’
Een goedkeurend gemompel verhief zich van de bank, waar het talrijk publiek had plaats genomen.
De koopman onderhield zich eenigen tijd fluisterend met zijne vrouw; hij scheen tot toegeeflijkheid genegen te zijn, maar zijne voorstellen werden met een krachtig hoofdschudden afgewezen.
‘Het recht moet zijn loop hebben!’ sprak zij bitter; ‘mijnheer de rechter, ik verzoek u, tot de volvoering van uwe uitspraak over te gaan.’
‘Een oogenblik nog!’ klonk eensklaps eene diepe basstem, en een oud heer, met vele ordelinten versierd, trad voor den rechter.
‘Ik ben de gepensionneerde generaal Miloradowitsj; mijnheer de luitenant, wilt gij de tweehonderd roebels van mij te leen hebben?’
‘Hoe zou ik dat kunnen en mogen, Excellentie?’ zegde de jonge militair; ‘ik ben misschien mijn geheel leven niet in staat, u het geld terug te bezorgen.’
‘Misschien eer dan gij vermoedt,’ meende de generaal, en fluisterde den beboete iets in het oor.
Het gelaat van den aangeklaagde helderde plotseling op.
‘Ik neem de som aan,’ sprak hij.
Een poosje later was de dame in het bezit van een wisselbrief en wilde zich aan den arm van haar man verwijderen.
‘Een oogenblik nog,’ riep de officier haar achterna. ‘Ik verzoek mijnheer den president mij mijn eigendom te helpen in bezit nemen.’
‘Hoe zoo?’ vroeg deze.
‘Het kleed behoort mij, ik heb het betaald.’
‘'t Zal vandaag nog aan uw adres bezorgd worden,’ antwoordde de dame haastig, ‘daar het schijnt dat de vod voor u nog iets waard is.’
‘Dat is de bedoeling niet, mevrouw, ik heb ook het recht mijne zaken terstond af te doen. Wilt gij zoo beleefd zijn, mij mijn eigendom te geven? Ik heb haast.’
Slechts met moeite slaagde de rechter er in, het algemeen gelach te onderdrukken.
‘Maar ik kan hier toch mijn kleed niet uittrekken!’ riep de koopmansvrouw purperrood uit.
‘Het is uw kleed niet meer, mevrouw,’ antwoordde de officier koelbloedig.
De man verzekerde nogmaals verlegen, dat het kleed hem terstond zou gezonden worden, want het kon toch slechts kortswijl zijn, dat hij het hier, in de volle gerechtszaal, opeischte.
‘Ik spreek in vollen ernst,’ verzekerde de officier, ‘en verzoek op mijne beurt den rechter aan mijn rechtmatigen eisch gevolg te geven.
Deze wenkte den gerechtsdienaar, een ouden gebaarden doggekop, die met militairen pas op de dame toetrad. De algemeene vroolijkheid groeide ontzaglijk aan.
‘Het verlangen is billijk,’ zei de rechter droog, ‘de officier heeft aanspraak op de onmiddellijke inbezitneming van zijn eigendom; weigert gij, mevrouw?’
‘Natuurlijk.’ snauwde de dame, ‘nooit zal ik hier mijn kleed uittrekken.’
‘Halt!’ riep haar man, ‘ik koop het kleed; ‘hier zijn tweehonderd roebels.’
‘Dat is niet genoeg,’ antwoordde de dragonder, den hem aangeboden wisselbrief afwijzend. ‘Ieder kan naar believen een prijs voor zijn eigendom vaststellen. Het kleed kost mij waarschijnlijk arrest wegens dienstverzuim, bovendien de proceskosten van het zooeven verloren geding. Ik eisch duizend roebels.’
De toehoorders barstten in een luid gelach uit; de rechter gebood met een krachtig gebaar stilte en verklaarde:
‘De eisch is buiten verhouding hoog; intusschen behoeft de beklaagde partij er geen genoegen mee te nemen. De dame kan van den terugkoop van het kleed afzien en het hier laten.’
‘Duizend roebels - dat is onbeschaamd!’ schreeuwde de dame woedend.
‘In het minst niet,’ antwoordde de luitenant beleefd; ‘ook denk ik er niet aan, eenig voordeel uit deze zaak te trekken. Hetgeen er na aftrek van 't bedrag des wisselbriefs en de onkosten overblijft, zal den weezen van de in den laatsten oorlog gevallen militairen ten goede komen. Met het oog hierop, stel ik mijn eisch nog iets hooger en vorder tweeduizend roebels!’
De koopman haalde zijne portefeuille te voorschijn. ‘Gij zult doen wat ik van plan was, mijnheer!’ zeide hij; ‘ziehier de som. De les is duur, doch kan haar nut hebben,’ waarop de rechter vol waardigheid sprak:
‘De partijen hebben elkaar verstaan, de zaak is geëindigd!’