De wereld der oneindig kleinen.
In onze eerste studie hebben wij de plantenwereld leeren kennen zooals die op aarde naast ons voortleeft en zich ontwikkelt. Laat ons nu eenen blik slaan op een ander leven, dat op onze planeet plaats vindt, en slechts weinig hooger staat op den trap van bewerktuiging, maar dat misschien nog veel wonderlijker is door zijne uitgestrektheid en zijnen rijkdom. Het betreft hier ook eene wereld, waaraan niet genoeg wordt gedacht, en wier waarneming echter eene onuitputtelijke bron van verbazing en genoegen voor ons is. Het menschelijke leven is te kort voor al die belangrijke studiën, waarvan elk deel, goed beschouwd, eene geheele wereld uitmaakt!
Slechts voor korten tijd op aarde geplaatst, gevoelt de mensch, die zijne betrekking tot de onmetelijke natuur heeft leeren kennen, zich in het niet verzinken bij al de grootheid, die hem omringt: de grootheid in het oneindig kleine en in de onuitsprekelijke wonderen der onzichtbare wereld; - de grootheid in het eindeloos groote, in de reusachtige inrichting der sterrenwereld, waarvan de aarde zelve nog maar een atoom is. Wij duizelen evenzeer bij de gedachte aan het oneindig kleine als aan het oneindig groote, zegt Bonnet, de eenvoudige en welsprekende schrijver van de Contemplation de la nature.
En inderdaad, wij worden door de verschijnselen in de schepping met verbazing getroffen, hetzij wij onze oogen opwaarts heffen en de sterren in hun loop naspeuren, hetzij wij ze vestigen op de nietigste schepselen hier op aarde. De onmetelijkheid is overal! Zij openbaart zich, èn aan het azuren gewelf, waar een heir van sterren schitteren, en op het levend atoom, dat de wonderen zijner bewerktuiging voor ons oog verbergt.
Al wie dat schouwspel met de oogen des geestes aanschouwt, gevoelt 's menschen geringheid in vergelijking met de grootheid van het heelal. Maar, indien het waar is dat een gevoel van nederigheid ons overvalt in tegenwoordigheid van het onmetelijke in de ruimte en van het eeuwige in den tijd, indien iedere schrede, die de mensch aflegt, indien iedere plooi, die zijn voorhoofd groeft, hem zijne broosheid, zijne zwakheid ontsluiert, dan toch steunt zijn genie, dat uitvloeisel der Godheid hem in zijn loop, waar het hem zijne macht en zijnen verheven oorsprong openbaart.
Wij willen uit de tallooze voorwerpen, die wij op reis door de natuur ontmoeten, een gedeelte thans kiezen eener nog weinig bekende wereld, waarin zich buiten ons weten onmeet, bare levenskrachten en zonderlinge lotgevallen ontwikkelen. Wij zullen een tochtje doen door de wereld der microscopische diertjes, die zich zoo snel vermenigvuldigen in de lucht, het water, de planten, de dierlijke lichamen, en waarvoor wij zelven verre van geheiligd zijn.
Aan den Pruisischen natuuronderzoeker Ehrenberg is men de degelijke kennis dier microscopische wezens verschuldigd; hij heeft het verbazende geduld gehad ze met den microscoop te onderzoeken, ze bij hunne geheimste verrichtingen te verrassen, ze te verdeden in klassen, familiën en soorten; hij heeft het eerst aangetoond dat die wezens, in weerwil hunner kleinheid, niettemin eene inwendige bewerktuiging hebben, die ons somtijds verbaast door hare samengesteldheid; in één woord, aan zijne werken is mende wetenschap der infusoriën (afgietseldiertjes) verschuldigd, eene wetenschap, waarvan hij inderdaad de schepper is.
De vorm der microscopische diertjes is evenzeer bepaald als die der groote dieren; alleen met de uitzondering, dat eenigen hun vorm naar welgevallen kunnen veranderen en zich op honderd verschillende wijzen aan den verbaasden toeschouwer voordoen: na vijf minuten herkent men ze niet meer. Op het eene oogenblik zijn zij bolvormig of driehoekig, en, een oogenblik daarna, hebben zij de gedaante van eene ster. Daarom heeft men dien wezens ook den naam van Proteus gegeven, ter herinnering aan dien toovenaar, die zich door zijne wonderlijke gedaantenverwisselingen aan ieders blikken wist te onttrekken.
Ook de microscopische wereld heeft hare uitersten. Er ligt een even groote afstand tusschen den nietigsten harer vertegenwoordigers, de monade, en eenen harer grootsten, de kapdragende kolpode, als tusschen een' kever en een' olifant.
Niets is wonderlijker dan de bewerktuiging der onzichtbare wezens, en was zij niet door nauwkeurige waarnemingen buiten twijfel gesteld, dan zou men geneigd zijn om de verhalen der natuuronderzoekers eenvoudig voor een verdichtsel of wel voor vermetele leugens te houden.
De weelde van de levensorganen der microscopische diertjes overtreft somtijds zeer verre die der grootste dieren en zelfs van den mensch. Er zijn er die honderdtwintig magen bezitten en bij sommige soorten telt men er zelfs meer. Nog meer, bij eenige infusoriën paart zich aan dien overvloed van organen een kunstig mechanisme: een dier magen is van onbegrijpelijk fijne tandjes voorzien, die men, door het doorschijnende lichaam heen kan zien bewegen en de spijs vermalen. Bij een zeker aantal van hen heeft het stelsel voor den omloop der vochten betrekkelijk zulk eene groote uitgebreidheid, dat men zonder overdrijving kan verzekeren dat het hart dier microscopische wezens naar evenredigheid vijftigmaal zoo groot en zoo krachtig is als dat van een paard of een os.
In weerwil van de uiterste kleinheid dier wezens, welke zoo vele eenwen onbekend zijn gebleven, heeft de natuur ze niettemin met de grootste zorgvuldigheid behandeld. Er zijn er, wier lichaam door een kalkachtig pantser wordt beschut; en bij velen zelfs is de schaal onvernietigbaar en van den aard onzer vuursteenen.
Volgens Ehrenberg, hebben eenige infusoriën flikkerend roode oogappels. Indien men kon aannemen dat zulke fijne organen een gezichtsveld bezaten, waardoor het dien diertjes mogelijk was ons te bemerken met onze werktuigen om hen waar te nemen, welk een verpletterenden indruk zouden zij dan niet ontvangen, als zij zagen dat zij zich zoo in onze macht bevonden?
Heeft de wonderlijke bewerktuiging dier levende lichaampjes onze stoutste vermoedens overtroffen, er is niet minder reden om verbaasd te staan over hunne voortdurende werkzaamheid. Alle dieren moeten het verbruik hunner krachten door den slaap herstellen, en wij zelven moeten een derde gedeelte van ons leven daaraan opofferen. De infusoriën kennen iets dergelijks niet, hun leven is het beeld der onophoudelijke onrust. Ehrenberg heeft ze op alle uren van den nacht waargenomen en ze aanhoudend in beweging aangetroffen; hij besloot daaruit dat zij nooit rust, nooit slaap genieten! De plant gaat zelfs 's avonds slapen, maar als deze kleine onzichtbaren slapen, kan hun slaap slechts weinige seconden duren, - en wanneer hun slaap, als de onze, nog door zonderlinge droomen wordt afgebroken, dan zijn die droomen zeker niet lang!
Naarmate de wetenschap meer volkomen is geworden, heeft de gezichteinder van het leven zich uitgebreid en overal, waar men onderzoekingen doet, openbaart zich eene microscopische wereld vol leven; het ijs der poolzeeën, de hoogere luchtlagen van den dampkring en de duistere diepten van den oceaan zijn bevolkt met levende organismen; en overal staan wij verwonderd over de matelooze samenhooping en de eindelooze verscheidenheid hunner vormen.
Die nietige schepseltjes, welke aan ons oog ontsnappen, hebben echter meer levenskracht dan de sterkste wezens! Daar, waar het strenge klimaat de krachtigste planten doodt, waar slechts enkele dieren nauwelijks kunnen leven, weerstaat de bewerktuiging van het microscopisch diertje de sterkste koude, die men kent. Meer dan vijftig soorten van diertjes met een keisteenachtig pantser voorzien zijn door James Ross ontdekt op de ijsschotsen, die op 78o breedte in de Poolzee dreven.
In de diepten der zee, in die onherbergzame streken, is nog meer, leven dan aan hare oppervlakte. In de golf van Erebus heeft men door middel van het dieplood op 500 meters diepte acht en zeventig soorten van microscopische diertjes gevonden. Men heeft er zelfs ontdekt op eene diepte van 4000 meters, waar die diertjes den ontzettenden druk van 375 atmospheren hadden te verduren; eene drukking, die een kanon zou doen springen, en waaraan toch het geleiachtig lichaam van een infusiediertje verwonderlijk weerstand biedt!
Die levende lichaampjes, welke zich met eene ongeloofelijke snelheid vermenigvuldigen in de doorschijnendste streken van den oceaan, worden ook in overvloed in onze rivieren en vijvers aangetroffen; en zonder het te bemerken verzwelgen wij er dagelijks myriaden van met ons drinken. Als wij met een microscoop onderzochten wat somtijds een enkele waterdroppel bevat, zouden wij nooit onzen mond durven openen om zulk eene wereld te verzwelgen.
Ieder, die wel eens een nacht op zee of aan het strand heeft doorgebracht, kent het verschijnsel der phosphorescentie of het lichten der zee, waarop de geleerden langen tijd hun brein hebben gescherpt. Vroeger aan zeer verschillende oorzaken toegeschreven, weet men thans dat het veroorzaakt wordt door eene menigte dieren. Meestentijds openbaart zich dat lichten op plaatsen, waar de zee in beweging is: iedere golf spat in lichtend schuim uitéén tegen den steven van het schip en de golven schitteren als de sterrenhemel. Die myriaden van phosphoresceerende punten zijn niets anders dan eene menigte oneindig kleine diertjes, wier glans hunne uitgebreidheid honderdmaal grooter doet schijnen.
Het water is niet het eenige gebied der microscopische diertjes; men vindt ze ook in den grond in zoo groote menigte, dat hunne