het murmelend beekje heendringt, als het klimop en de struiken, die van ouderdom insluimeren op de bouwvallen van een kasteel. En die type van leven, hoe verschillend hij zij van de menschelijke type, is daarom niet minder volmaakt en zeer belangrijk op zich zelf.
De plant ademt, de plant eet, de plant drinkt, de plant sluimert. Zij ademt, als wij, de dampkringslucht in, die de aarde als een azuur dons omgeeft, maar hare ademhaling heeft plaats in tegenovergestelden zin van de onze: zij neemt het koolzuur, voor ons een doodelijk element, tot zich, en het is hare taak om onophoudelijk het evenwicht te herstellen tusschen de bestanddeelen der lucht.
Zij eet en drinkt, haar voedsel is water, koolzuur, amoniak, zwavel. De wonderbare bewerktuiging van hare wortels en bladeren maakt het haar mogelijk de voedende stoffen uit de lucht en den grond op te nemen en zelfs op te zoeken, zoover hare armen kunnen reiken. - Zij sluimert: de meesten volgen gewillig de natuur en slapen van zonsondergang; maar anderen, vadsige schoonen, waken laat, durven nauwelijks voor den middag ontwaken, en openen zich in 't geheel niet, als er regen dreigt.
Er bestaat een geheim verband tusschen de plant en het licht; het uur van haar ontwaken en ontluiken wisselt af met de familiën; eenigen volgen de jaargetijden en de wisselingen der temperatuur, anderen schijnen, als meer volgzame dochteren, zich te richten naar den schijnbaren loop van de zon en hebben regelmatige gewoonten. Naar deze heeft Linnaeus zijn uurwerk van Flora vervaardigd.
Het is niet tegen te spreken, dat de plant het vermogen heeft om te kiezen. Zij weet te bepalen welk voedsel voor haar geschikt is. Het is een wezen nogtans, dat daadwerkelijk van het dier verschilt. De plant heeft wapens om zich te verdedigen, maar niet om aan te vallen. De roos heeft doornen, de bloem verdoovende vergiften. Hebben die scherpe doornen niet ten doel de kapel te weêrhouden en hare vermetele dieverijen tegen te gaan? Hebben die giftige uitvloeisels niet ten doel de vraatzuchtige insecten te verdooven, die, als heiren van West-Gothen, alles met verwoesting bedreigen?
En meen niet, dat zij blindelings, als een levenloos voorwerp, aan de levensvoorwaarden voldoet, die haar zijn opgelegd. Neen: zij kiest, zij weigert, zij zoekt, zij werkt. De heer Grimard maakt in zijn fraai werk over ‘de Plant’ de juiste opmerking, dat zij een instinct bezit, dat zich tot een wezenlijken hartstocht verheft: het is de begeerte naar welzijn, de gebiedende behoefte om voorspoedig te leven, de zucht naar zelfbehoud in één woord, in al hare onverwinnelijke hardnekkigheid. Zij wendt zich af van de hinderpalen, die hare ontwikkeling kunnen belemmeren en van de omgeving, die haar kan schaden; begeerig zoekt zij de lucht, den vruchtbaren grond, het water; dat zij zelfs op een' afstand bemerkt, en werwaarts zij met eene onbegrijpelijke scherpzinnigheid hare wortels heenzendt.
Hoort b.v. eens de volgende geschiedenis: Op de bouwvallen van New-Abbey, in het graafschap Galloway, groeide een lorkeboom op een ouden muur. Daar, ver boven den grond, boven welken een steenhoop zich eenige voeten verhief, verkwijnde de arme lork van den honger, den Tantalus-honger, terwijl aan den voet van den muur de grond goed en voedzaam was.
Wie zal ze noemen? die hopelooze pogingen van de plant, die met den dood worstelt, hare stille folteringen, als zij van begeerlijkheid verteert?
Wie zal in bijzonderheden verhalen, wat er omging in het organisme van onze arme martelares, hoe zeer de vermogens verscherpt werden, welke gebiedende wenken zich openbaarden, welke krachten er werden geschapen?.... Toch is het zoo, dat onze lork, een krachtige, vermetele lork als hij was, tot elken prijs wilde leven, en daar hij de aarde niet naar zich kon trekken, ging hij, de onbewegelijke, de geboeide, naar dat verwijderde plekje gronds, het voorwerp van zijne vurige begeerten.
Hij ging? neen; hij rekte zich uit, verlengde zich, strekte wanhopig een arm uit. Een wortel, voor deze gelegenheid gevormd, werd de open lucht in en op verkenning uitgezonden, naar den grond gericht, dien hij bereikte.... Dronken van vreugde drong hij daarin. De boom was voor goed gered. Door den nieuwen wortel gevoed, verplaatste hij zich, liet de oude wortels afsterven, die toch tevergeefs levenskracht trachtten te putten uit het puin; daarna herstelde hij langzamerhand, verliet den ouden muur en leefde door den wortel, die hem aan den dood had ontrukt en die weldra een stam werd.
Wat dunkt u van die volharding? Vindt ge niet, dat zulk een instinct zeer veel gelijkt op het dierlijk instinct, en zelfs, laat ons het bekennen, op den menschelijken wil?
Een beroemd kruidkundige uit de achttiende eeuw, Duhamel, verhaalt, dat hij eens eene sloot heeft laten graven tusschen eene laan olmen en een vruchtbaren akker om den wortels den doortocht te beletten en den akker voor hen te vrijwaren. Welk besluit namen die edele planten, wien men zoo den toevoer van levensmiddelen afsneed? Zij lieten de onafgesneden wortels een' omweg maken; deze gingen langs de glooiing en onder de sloot door en vingen zoo weer hun gewonen maaltijd aan.
Dit geschiedde zoowel om het gewone voedsel weêr te vinden als om het licht te ontwijken; want (en deze opmerking is de belangstelling van den wijsgeer ten volle waard) er zijn aan de planten twee zeer onderscheiden deelen: het eene, aardsch, dat het licht schuwt, het andere, in de lucht thuis behoorende, dat het opzoekt, het eischt en het door al zijne poriën opneemt.
De dichters hebben dikwijls de bloemen met de vrouwen vergeleken. Ik zou liever de planten in 't algemeen voor die vergelijking kiezen. Is zij niet het beeld der vrouw, der vrouw, die door hare zedelijke kracht en hare wezenlijke waarde, de wortels van het huisgezin in de uitgekozen plek gronds moet bevestigen, en die, terwijl zij zich zelve als een welriekende stengel tot de schoonheid en het licht verheft, in dat streven naar het ideaal den man en het kind moet medevoeren?
Licht! licht! riep Goethe uit op het oogenblik, dat hij den laatsten snik zou geven. Die kreet der ziel, die aspiratie eener verheven symboliek, die op het gelaat van alle menschen moest schitteren; die dorst naar licht, zij is het onophoudelijk smeeken van de plant, die in de lucht leeft, van den stengel met zijne groene bladeren, van de bloem met hare welriekende kroon.
Als wij een Oost-Indische-kersplantje in eene kamer brengen, die slechts door één raam is verlicht, zullen wij weldra zien, dat alle blaadjes zich met hunne bovenzijde naar het venster hebben gekeerd.
Een groot aantal onderzoekers hebben het groote feit van de richting der planten naar het licht aangetoond. Men heeft zaadkorreltjes gestrooid op een stukje watte en dit in eene kom met water laten drijven; daarop heeft men deze kom op verschillende punten in eene kamer geplaatst, die alleen door een bovenzijraam verlicht was: de worteltjes richtten zich naar het donkere gedeelte van de kamer en de uitspruitsels bogen zich naar het venster om den reinen kus van het licht te ontvangen.
Die wezens in hun' oorspronkelijken staat, onbewust en half in den dommel verzonken, doen mij denken aan het kind in zijn wiegje, dat nauwelijks de kleuren en de voorwerpen onderscheidt, maar voortdurend zijn hoofdje naar het licht keert, en zijne zwakke armpjes naar de zonnestralen uitstrekt, als vermoedde het eene glansrijke bestemming, nog door een droom omsluierd.
Wat hebben zij het licht lief, die planten met hunne onbekende gewaarwordingen, hoe verheffen zij zich steeds om het te bereiken! Het is eene zonderlinge tegenstelling, de nederigheid dier wezens en de grootschheid hunner begeerten. Hebt ge wel eens in een' donkeren, vochtigen kelder, die ellendig kwijnende, kleurlooze plant, den aardappel gezien? Bleeke, uitgerekte stengels spruiten er uit, die opgroeien langs den muur en door volharding eindelijk het kelderraam bereiken, waar het licht ze aantrok.
Men heeft gezien dat een klein plantje, welks naam, Clandestina (een woekerplant van de familie der Orobancheën) reeds zijne geringheid aanduidt, en dat zich gewoonlijk slechts eenige centimeters boven den grond verheft, de verbazende hoogte van veertig meters bereikte, om den afstand af te leggen, die het van een luchtgat in eene mijn bij Mansfeld scheidde.
Een ander onderzoeker had eene jasmijn, die tot acht malen door eene met gaten voorziene plank heendrong, die haar voor het licht verborg, en die men na elke beweging van de plant omkeerde om te zien of zij dit eindelijk niet moede zou worden.
Al dat instinctmatig streven, al die pogingen, al die daden verrassen ons zonder ons rechtstreeks te treffen, omdat er eene leemte bestaat tusschen ons leven en dat der planten.
Wij vragen ons af, welke geheime sympathie eenige planten dringt de zon aan te staren, terwijl andere het noorden schijnen te verkiezen. Maar hoe zeer trekt het onze aandacht, als we bij de vorige beschouwingen eenige andere voegen, die nog krachtiger getuigen van de persoonlijkheid dier wezens; als wij herinneren aan de bloem der Nepenthes, die beurtelings haren sierlijken beker opent en sluit, welke met helder water is gevuld, dat zij in de warme landen voor den dorstigen reiziger bewaart; - als wij de Desmodia Oscillans beschouwen, die hare blaadjes als een secondenslinger doet bewegen, en inderdaad, men heeft in Indië opgemerkt, dat zij zestig slingeringen per minuut doen; als wij de Rossolis zien, of de Vliegenvangende Dionea, wier bijna cirkelrond blad (dat uit twee als op een scharnier draaiende helften bestaat, aan de randen voorzien van lange, stijve haren, en die honig bevatten, waardoor de insecten worden aangelokt) door het over elkaâr slaan der haren, de onvoorzichtige vlieg, die zich laat verleiden, gevangen neemt en verstikt, en zich niet weer opent voor het insect is gedood. Wat moet men bovendien denken van het Kruidje-roer-me-niet, dat bij de minste aanraking als door gevoelloosheid getroffen in eene soort van slaapziekte vervalt?
Onophoudelijk verontrust ten gevolge van de teederheid harer organen en hare buitengewone gevoeligheid, ducht de Mimosae de geringste aanraking. Zij wordt bevreesd als eene wolk haar voor een oogenblik van het zonlicht berooft. Bij den geringsten wind siddert zij en verbergt zij zich uit vrees voor den storm. Met het vallen van den avond sluit zij hare oogleden, en door een rustigen slaap verkwikt, ontwaakt zij weer bij het aanbreken van den dageraad. Zoo draait de magneetnaald onophoudelijk op hare spil, maar richt zich na al hare schommelingen naar hare lievelingspool.
Welk een teeder gevoel hebben die planten! In de tropische gewesten ziet men geheele velden met Mimosae (Kruidje-roer-me-niet). Het verwijderd gedruisch van de hoefslagen van een paard doet ze in elkaâr krimpen, alsof zij er door verschrikt waren. Zij buigen zich snel naar den grond, wanneer iemand ze nadert, en men heeft opgemerkt, dat een lichte schok die gevoelige planten over de geheele oppervlakte door de leden voer, als waarschuwden zij elkander voor gevaar, wanneer een lastig indringer hen verontrustte. De schaduw van eene wolk is voldoende om ze allen in beweging te brengen. 't Is bijna zenuwachtig te noemen, het Kruidje-roer-me-niet. Volgens Pouchet wordt zijne gevoeligheid evenzeer als de onze door verdoovende middelen verzwakt. Met opium besproeid wordt het ongevoelig en slaapt in. Door eene electrische ontlading wordt het gedood. En toch, wat verwonderlijk is, men kan het temmen. Desfontaines had er een in zijn rijtuig geplaatst;