De aardvarkens.
Men vindt deze dieren in het zuiden van Afrika, waar de termieten hunne wonderbare bouwgevaarten opwerpen, die men voor negerhutten zou aanzien.
Het aardvarken behoort tot het geslacht der tandelooze dieren (Edentata); welke soort of wel alle tanden of enkel die van het voorste uiteinde der kaken missen.
Groote klauwen, die het uiteinde der beenen en vingers, eenigszins in den vorm van hoeven omvatten, eene zekere, langzame en on vaardige beweging, veroorzaakt door de bijzondere gesteldheid der ledematen, ziedaar de bijzonderste punten van overeenkomst dezer diersoort.
Het aardvarken (Orycteropus Capensis), dat zijn naam te danken heeft aan de overeenkomst, die bestaat tusschen zijn vleesch en dat van het everzwijn, is eene zeldzame verschijning en doet door de buitengewone afmetingen van klauwen, snuit en ooren onwillekeurig aan de dieren der voorwereld terugdenken.
Het dier is deels roodgeel, deels bruin van kleur; zijne oogen zijn vriendelijk en boezemen alle vertrouwen in, maar als ons oog valt op de harige pooten met hunne vreeselijke klauwen, dan wordt dat vertrouwen in niet geringe mate geschokt.
Het aardvarken bezit maaltanden, welke doortrokken zijn, ongeveer op de wijze van het riet, met talrijke, kleine buisjes, die aan de oppervlakte der kroon in loodrechte richting ineen smelten.
Aan de levenswijze van het aardvarken zou men zeggen dat het zoowel bij de gordeldieren als bij de miereneters is school geweest.
Met buitengewone kracht en vlugheid graaft het zelfs in den hardsten grond holen, waarin het zich over dag schuil houdt, want het aardvarken schuwt het zonlicht en daarenboven is het zoo angstig en schuw, dat het minste gedruisch voldoende is, om het ook des nachts weer naar zijn onderaardsch verblijf terug te jagen.
Bij voorkeur graaft het zijn hol in de onmiddellijke nabijheid van het rijksgebied der mieren en termieten, want deze beide insekten maken zijn lievelingsvoedsel uit. Nauwelijks is de nacht aangebroken of het aardvarken gaat op roof en plundering uit. Onze gravure stelt ons in de gelegenheid getuige te zijn van de krijgstactiek, welke de verklaarde vijand der termieten op zijne nachtelijke tochten volgt.
Zoodra het aardvarken eene termietenwoning ontdekt heeft, gaat het met zijne gezellen aan het werk, om het gevaarte, dat zeer veel heeft van een reusachtigen, afgeknotten boomstam, te ondermijnen. Als de loopgraaf onder zijne stalen klauwen tot den hoofdingang gevorderd is, verandert het dier van wapen en de wormvormige, kleverige tong vervangt nu de groote, scherpe klauwen. Thans begint het eigenlijk gevecht; het aardvarken steekt zijne tong in de opening en woedend van toorn vallen de belegerde termieten op het kleverig orgaan, doch nauwelijks zijn ze er mede in aanraking gekomen of zij bemerken, dat ze gevangen zijn. Het kleverige sap houdt de diertjes vast en het aardvarken verslindt ze levend. Deze krijgslist wordt herhaald totdat het dier volkomen verzadigd is, of het moet zijn, dat de ochtendschemering den vijand der termieten reeds eerder naar zijn onderaardsch verblijf terugjaagt.
Ofschoon het aardvarken door de verwoesting, welke het onder de termieten en andere schadelijke en plaagzieke insekten aanricht, wel de bescherming der bewoners van Zuid-Afrika verdiende, staat het toch voortdurend bloot aan de vervolging der Afrikaansche jagers. Het vleesch van het aardvarken geldt bij de inlanders voor een lekkerbeetje en liever willen ze een weinig door de termieten geplaagd worden dan zich zulk een boutje te ontzeggen. Intusschen laten de aardvarkens zich zoo gemakkelijk niet vangen. Bij nacht zijn ze moeielijk te verschalken en over dag houden ze zich schuil in hunne holen. Daarenboven weten ze zich met hunne krachtvolle graafnagels zoodanig in den grond vast te klampen, dat er schier geene mogelijkheid bestaat hen er uit te trekken. Jules Verreaux verhaalde aan den schrijver van ‘Het leven en het maaksel der dieren,’ dat hij het eens beproefd heeft, doch zonder te slagen. Hij bond twee ossen aan den staart van het dier en noodzaakte die uit al hunne macht te trekken; na eenige oogenblikken brak de staart, zonder dat het dier in het minste losgelaten had.