De steur.
Deze visch, welke in alle Europeesche zeeën voorkomt, begeeft zich op geregelde tijden uit zee naar de rivieren, om daar zijne kuit te schieten; hij gaat den Rijn op tot Bazel, den Donau tot Ulm, verschijnt in het voorjaar in de Noord-Duitsche, Zweedsche en Noorweegsche rivieren, in Engeland in de monden der rivieren, waar de hengellustige sportsmen op hem bij dag en niet zelden bij nacht in talrijke gezelschappen jacht maken.
Nergens komt deze visch evenwel zoo menigvuldig voor als in Rusland en Siberië. Zoo wij de eigenaardigheden, die met de vangst van deze dieren gepaard gaan, willen leeren kennen, moeten wij ons aan de oevers van Wolga en Ural verplaatsen. Derwaarts trekken in Februari, wanneer het ijs losgaat, eerst de hausen uit de Kaspische zee veertien dagen lang stroomopwaarts, die eene maand later door dichte sewrugen gevolgd worden. Omstreeks het midden van April volgen de steuren met de sterleten en welsen, die het grootste deel van den zomer hier vertoeven en in het begin van September verdwijnen, om voor de zich op nieuw vertoonende hausen plaats te maken. Men vangt deze visschen gedeeltelijk in netten, gedeeltelijk met hoeken bij opzettelijk daarvoor vervaardigde waterkeeringen in zoo groote menigte, dat de Astrakansche visscherijen in één jaar meer dan 100,000 stuks hausen, 300,000 stuks steuren en 1 1/2 millioen sewrngen opleveren. Van 100 stuks hausen verkrijgt men gemiddeld 7 1/2 pud - een pud staat gelijk met 16 Nederl. pond - hausenblazen en 100 pud kaviaar; van 1000 steuren 2 1/2 pud blazen en 60 pud kaviaar; 1000 sewrugen leveren 1/4 pud kaviaar. De visscherij en voornamelijk de wintervischvangst op het ijs (Bagrinie) is zoo belangwekkend, en maakt een zoo gewichtig deel uit van het leven der Uralsche Kozakken, dat wij niet nalaten kunnen iets naders daarvan uit de berichten van den Majoor Wangenheim von Qualem mede te deelen:
Zoodra de Uralrivier met eene dunne ijskorst bedekt wordt, hetwelk gewoonlijk tegen het einde van November of in het begin van December het geval is, zoeken de visschen bij voorkeur de diepere plaatsen van de rivier op, om hier den winter in eene soort van rust door te brengen. Maar daar de bodem van de Uralrivier door den stroom jaarlijks verandert, zoodat de diepere verblijfplaatsen der visschen niet altijd kunnen ontdekt worden, zoo merken de Kozakken, zoodra de rivier begint toe te vriezen, de plaatsen op, waar de visch naar boven komt om te spelen, of zij gaan, zoodra de rivier maar even toegevroren is, op het dunne en doorzichtige ijs liggen, bedekken het hoofd met eenen donkeren doek en kunnen de visschen rustig op den grond zien liggen. Van deze aanwijzingen trachten zij dan bij de algemeene wintervisscherij gebruik te maken. De eerste en kleinste vischvangst geschiedt gewoonlijk in de eerste dagen van December, dikwijls reeds op het einde van November, wanneer het ijs nog zeer zwak is, en duurt gewoonlijk slechts één dag. Ook visschen hier gewoonlijk maar een zeker aantal Kozakken, want het doel bestaat eigenlijk slechts daarin, om naar oudvaderlijk gebruik eenige der schoonste visschen en den besten kaviaar als een geschenk naar het keizerlijke hof te zenden. Te dien einde wacht reeds een officier en negen driespannen met vlugge paarden aan den oever. De visch en de kaviaar worden opgeladen en met vliegende snelheid gaat het nacht en dag met postpaarden voort tot Petersburg toe, van waar de overbrengers altijd met rijke geschenken terugkeeren.
De tweede eigenlijke en algemeene vischvangst of de kleine bagrinie heeft altijd voor Kersmis plaats, duurt slechts acht dagen en eindigt 80 wersten van de stad Uralsk benedenwaarts naar de Kaspische zee, bij kleine dagreizen. De derde vischvangst of de groote bagrinie begint 80 wersten van de stad en eindigt 180 tot 200 wersten van Uralsk. Ieder Kozak vischt voor zichzelven met éénen vischhaak, want ieder krijgt slechts één bewijs van vergunning, maar de officieren en beambten naarmate van hunnen rang meerdere. Deze kunnen, indien zij zelven het vermaak der visscherij niet willen genieten, daarvoor andere lieden huren, maar dit verhindert niet, dat vele Kozakken, welke bewijzen van vergunning hebben, elkander onderling helpen en den gevangen visch gemeenschappelijk deelen. Tot vischgereedschap heeft iedere Kozaak eene staaf van 8-10 voeten lengte, aan welks benedeneinde sterke ijzeren halfronde en zeer scherpe haken bevestigd zijn, vele kleine haken aan houten staven om den visch op te halen wanneer hij reeds gevangen is, een breekijzer om het ijs stuk te slaan en eene schup. In vroegere tijden werd de wintervischvangst in Ural op eene geheel andere wijze uitgeoefend dan tegenwoordig. Alle vischbanken namelijk werden op sleden gelegd, die altijd met de schoonste en dikwijls ook met wilde paarden in rijen achter elkander, om, zoodra het teeken gegeven werd, in een soort van wedloop de plaats te bereiken, waar de vischvangst een aanvang nemen zou. Van het rumoer dezer wilde jacht, waarbij de een den ander poogde voor te komen, dreunde het ijs en werden de visschen uit hunne schuilplaatsen gejaagd. Daar echter bij deze soort van visscherij ongelukken niet konden vermeden worden en ook andere moeielijkheden plaats grepen, zoo werd deze dolle paardenjacht achterwege gelaten, en men vischt tegenwoordig op eene andere wijze.
Zoodra de dag aanbreekt, waarop de visscherij beginnen zal, en de hetman het opperhoofd der visscherij benoemd wordt, is reeds alles vol verwachting en leven. Menige Kozak kan van vreugde den geheelen nacht niet slapen en lang voordat het dag wordt, wordt er reeds gekookt en gebraden, gegeten en gedronken. Nauwelijks vertoont zich het eerste morgenrood, of reeds trekken duizende Kozakken te voet naar de plaats, waar de vischvangst beginnen zal. Hen volgt eene menigte Russen en Kirgisen, welke als gehuurde arbeiders voor de paarden te zorgen hebben, de tent of hutten opslaan, vuur van dorre struiken maken, of in het algemeen allen arbeid verrichten, die niet onmiddellijk tot de visscherij behoort, daar de Kozak zich alleen met het hoofdbedrijf bezig houdt. Achter de Kozakken volgt een groote trein Russische kooplieden van Uralsk en andere plaatsen, met hunne vele voerlieden en arbeiders, welke de visschers altijd volgen, de visschen, zoodra zij uit het water komen, dadelijk van de Kozakken koopen, den kaviaar daaruit nemen, inzouten en in tonnen kuipen, maar de visch zelf, nadat de zoogenaamde hausenblaas daaruit genomen is, of hard laten bevriezen of insgelijks inzouten, ten einde alles zoo spoedig mogelijk naar het binnenste van het rijk te verzenden. Te gelijk met de kooplieden begeleiden ook eene menigte kleine handelaars en marketentsters de visschers, slaan hunne lichte hutten aan den oever op, alwaar zij dan haver en hooi, brood, gebak, noten, peperkoeken en andere eetwaren verkoopen en daarenboven thee en brandewijn schenken. Heeft deze groote menigte menschen en dieren eindelijk den oever der rivier bereikt, dan worden er in allerijl een aantal 500-1000 hutten, lichte tenten en andere woningen opgeslagen, die evenwel, daar zij de visschers stroomafwaarts begeleiden, slechts voor korten duur gemaakt zijn. Alles is druk werkzaam om de legerplaats in orde te brengen; de oevers wemelen van menschen en het geheel gelijkt op eene volksverhuizing. Eindelijk
heeft alles eene plaats gevonden; aan den oever is het kanon tot het geven van het sein geplaatst en daarnaast staat de artillerist met de brandende lont in de hand. Nu ontvangen de Kozakken het bevel, om zich in lange rijen langs de oevers der rivier te scharen. Iedere Kozak sleept de vischhaken en breekijzers achter zich en plaatst zich aan den oever, waar hij plaats vindt of waar hij gelooft eene diepe plek en veel visch te zullen vinden.
Nadat alles geregeld is en de beide oevers van den Ural met Kozakken bezet zijn, treedt eindelijk de hetman der visscherij uit zijne tent en gaat langzaam naar het midden der rivier, die vòòr het kanonschot door geen Kozak mag betreden worden. Nu volgt er eene inderdaad doodelijke stilte. Alles is vol verwachting en, met het bovenlijf voorover gebogen, is ieder reeds tot den sprong gereed. Het is een belangwekkend oogenblik, deze rijen van zoovele krachtige en levenslustige menschen zonder een woord te spreken en toch in zulk eene groote spanning te zien. Ieders gelaat blinkt van vreugde en lust, terwijl de oogen onafgewend op eene te voren uitgekozene plek der rivier of op den hetman gericht zijn, die het teeken zal geven om het kanon los te branden. Doch deze overhaast zich niet - hij gaat bedaard van den eenen oever naar den anderen en maakt allerlei bewegingen, om de Kozakken te misleiden. Is de hetman van het leger toevallig tegenwoordig, dan neemt de hetman der visscherij eerbiedig zijne muts af en buigt zich onderdanig in die lichting, waar dit opperste hoofd der Kozakken aan den oever staat. Dan geeft hij eindelijk het geheime teeken, dat alleen aan hem en den artillerist bekend is.
Het kanon buldert en nauwelijks heeft zich de dikke rook uit den mond daarvan doen zien, of in hetzelfde oogenblik ontstaat er een waarlijk helsch leven, want het geheele leger Kozakken stort zich nu met geschreeuw en gejuich wild door elkander op het ijs. Ieder snelt nu in vliegende haast naar eene te voren uitgekozene plaats om te visschen, of, wanneer een ander hem voor geweest is, dan kiest hij zijne plaats, waar haast, toeval en ruimte het toelaten. In één oogwenk worden duizenden kleine gaten van een paar voet in doorsnede in het ijs gehakt - op vele plaatsen, waar men zeer veel visch verwacht, nauwelijks 3-4 groote schreden van elkander verwijderd - en vertoont zich een geheel bosch van lange vischhengels, welke in deze gaten, tot op één of twee voet afstands van den grond van den stroom worden nedergelaten en door de Kozakken in de hand gehouden, zoodat de visscher dadelijk voelen kan, wanneer een visch langs den haak gaat of de roede aanraakt. Is dit nu het geval, dan trekt de Kozak met een snellen ruk de roede naar boven; de scherpe haak hecht zich in den buik van den visch en hij is gevangen. Nu wordt het gat in het ijs grooter gemaakt, de visch met kleine haken nog steviger gevat en eindelijk door een Kozak, zonder of met behulp van meerderen op het ijs gehaald. Door het heen en weder loopen en het geschreeuw van zoo vele menschen, het breken der ijsgaten en de duizenden lange