4.
Onze geleerde was rijk, geëerd, en werd overal goed ontvangen; maar zoodra hij zijnen beschermeling wilde voor den dag brengen, ja als hij hem maar noemde, begon men met hem te lachen en hem zelfs uit te jouwen.
Wat doet hij? Hij stapt over het hoofd van al die rijke kooplieden, die verachtende geleerden, die schoone lachende dames, die onbeleefde groote heeren, en stelt onzen held voor.... aan wie, aan den koning! Ja, zooals ik u zeg, aan den koning zelf, aan den koning van een groot land.
Gelukkig had die koning meer verstand dan zijne omgeving. Hij staat stom over de verdiensten van den voorgestelde, hij neemt hem onder zijne bescherming, hij roemt er over, en op zekeren dag, met een groot feest, verschijnt de Koning, met den armen duivel aan zijne zijde.
Wat roem! wat gunst! Nu is zijn fortuin gemaakt! Ja wel, gij rekent zonder de kasten!
Een nieuwen rijke! een beslijkten schooier! een boer, zwart van de aarde, die aan hem kleeft, zou zulke eer te beurt vallen, die zij, groote heeren, nooit hebben kunnen bekomen! En in 't publiek met den koning verschijnen!! Een schreeuw van verontwaardiging, een schreeuw.... een stille, een hovelingschreeuw, ontsnapte hun bij die heiligschennis.