Wereldtentoonstelling van Antwerpen.
Onderwijs.
VII.
Spreken wij thans van verschillende liefdadige inrichtingen, welke ook in de afdeeling van onderwijs waren vertegenwoordigd.
De verbeterings- of hervormingsschool van Beernem heeft eene groote hoeveelheid vrouwelijke handwerken tentoongesteld, gemaakt door de meisjes, welke aldaar tot verbetering hunner zeden worden opgevoed. Eenige dezer werken zijn zeer merkwaardig door de zorg en de nauwkeurigheid, waarvan zij het kenmerk dragen. Onder andere bemerken wij er een prachtig donzen kussen en eene zeer schoone sprei, bestemd voor Hare Majesteit de koningin van België.
Verschillende leerwerkhuizen van Oostvlaanderen, welke tevens schuilplaatsen voor arme weezen zijn, zonden eene verzameling weefsels van linnen en katoenen stoffen, alsook schrijfboeken en teekenwerk; maar tot ons spijt moeten wij zeggen, dat deze bijdragen van lager onderwijs ons minder voldeden dan het overige.
Ook eenige gestichten voor doofstommen en blinden hadden de werken hunner verpleegden uitgestald. Zoo bemerkten wij het gesticht van St.-Lambrechts-Woluwe, met werken van jongens, als kleederen, schoenen en manden; dat van Brugge, met fraaie handwerken door doofstomme en blinde meisjes vervaardigd; dat van Luik, insgelijks met verschillende jongenswerken, tot borstels en houten voorwerpen toe.
Nog meer verscheiden en rijker was de inzending van 't Doofstommengesticht der Broeders van Liefde te Gent. Deze hadden, benevens schrijf- en handwerk hunner leerlingen, ook de handboeken der onderwijzers en verzamelingen van aanschouwelijke leermiddelen uitgestald, waaronder eene reeks platen, de houding van den mond verbeeldende bij 't uitbrengen der verschillende klanken en medeklinders. Dit moet den kleinen doofstommen het zoo moeilijke vormen der spraakgeluiden werkelijk vergemakkelijken. Hoe meer aanschouwingsmiddelen bij dit onderwijs hoe beter; immers alles moet door die ongelukkige misdeelden door het gezicht of door het gevoel worden opgevat.
Wij hebben met genoegen gezien, dat de kweekelingen der Broeders van Liefde niet alleen de gewone stielen, als kleer-, klak- en schoenmaken leeren, maar daarenboven zich ook toeleggen op de boomteelt, wat voor Gent, zoo rijk in tuinbouw en boomkweekerijen, zeer nuttig is.
In een gansch afzonderlijk vertrek vonden wij nog het provinciaal Doofstommengesticht van St. Agatha-Berchem. Dit ook schijnt ons onder alle opzichten geheel op de hoogte van onzen tijd en zeer wel ingericht te wezen. Naast merkwaardige leermiddelen stelde ook dit gesticht eene rijke verzameling voortbrengselen zijner leerlingen ten toon.
Wij kunnen niet nalaten hier te herinneren, dat de eerste gestichten van dien aard in ons land, evenals alle andere menschlievende werken, te danken zijn aan de christelijke liefdadigheid. Wie heeft er niet hooren spreken van dien edelmoedigen man, dien heiligen priester, kanunnik Triest, die gansch zijnen levensloop aan het lijdende menschdom heeft toegewijd? Hij is het, die in ons land de eerste schuilplaatsen stichtte voor arme weezen, voor ouderlingen, voor ongeneesbare zieken, voor doofstommen en blinden. Hij is het, die het eerst het onderwijs aan de doofstommen gaf en deed geven, die hen leerde spreken met de vingers, hen leerde lezen en schrijven.
Kanunnik Triest stichtte in 1803 te Lovendeghem, bij Gent, het eerste klooster der Zusters van Liefde, in 1807 te Gent dat der Broeders van Liefde. Beide deze kloosterinrichtingen strekken tot het verzorgen van zieken, ouderlingen, zinneloozen, weezen, blinden en doofstommen. - In 1822 richtte kanunnik Triest de congregatie der Dames van moederlijke liefde in om de moeders uit de arme volksklas bij te staan; in 1825 de orde der St.-Jans-Broeders om de zieken aan huis te verzorgen, en in 1835 die der Zusters van Jezus' kindsheid tot verpleging der vondelingen en zieke kinderen. Mag die brave priester dan niet met reden een der grootste weldoeners van het menschdom geheeten worden?