De geluksdroomen eens snijders.
Zulke type als deze gravure te aanschouwen geeft, wordt meer en meer zeldzaam. Hij dagteekent uit den tijd toen de kleermaker nog in den toestand van rups verkeerde en nog niet door de koesterende beschaving tot den staat van vlinder, dat is tot den pretentieusen marchand-tailleur onzer dagen ontwikkeld was. De snijder uit vroeger tijd stelde er meer eer in onzen grootvaders een deugdelijk, dan wel een nauwpassend en sierlijk kleed te bezorgen, en de huwelijksjas onzer oûkens deed niet zelden nog dienst bij de zilveren bruiloft. Een net kostuum uit de hedendaagsche maisons de confections beantwoordt al zeer wel aan de verwachting als het een enkel seizoen zonder merkelijke avarie doorkomen kan.
Of daarin eigenlijk het progres en de reden ligt, waarom de tailleur zich zoover boven den snijder verheven waant, is voor ons, oningewijden, moeilijk te begrijpen.
Niet dat de nederige, eerzame snijder van vroeger geheel vrij te pleiten was van die ingenomenheid met eigen werk en eigen persoon, die kleermakers, schoenmakers, coiffeurs en andere lieden, welke voor onzen opschik werken, zoo bijzonder eigen is. Ook niet, dat de rups geheel onkundig bleef van de begoochelingen, waarin de vlinder zich later baden moest.
Onze gravure bewijst dit doorslaande. Bij het vinden van een loterij-briefje in een jas hem ter verstelling gegeven, verzinkt onze oude snijder in eene wereld van geluksdroomen. ‘Dit billet moest nog eens geldig zijn? En het moest hem toebehooren? En bij de trekking uitkomen met den prijs van honderd duizend franks? Laat zien, wat zou hij met dit onverwachte fortuin verrichten?’
En op dit thema vlot de arme, oude snijder weg op eenen stroom van fantazijen, en zijn verrukt gezicht toont ons genoegzaam hoe deze zoo schitterend en weelderig zijn, dat de droombeelden van La Fontaine's melkvrouwken slechts herdershuttekens mogen genoemd worden in vergelijking met zijne luchtkasteelen.