logsschat van het Duitsche rijk, uit gemunt goud en zware gouden staven bestaande, werd in ijzeren kisten in de kelders van den Julius-toren te Spandau neergelaten.
Onze gravure geeft eene afbeelding van de citadel, uit wier midden de Julius-toren oprijst, en bij den aanblik der zware bastions, die den verborgen schat bewaken, schiet ons allicht het sprookje te binnen van den prins, die jaren lang eene sterke vesting belegerde om een heerlijken.... koek machtig te worden. De dwaze prins nam eindelijk, na verschrikkelijke moeite en opofferingen, de veste in, doch bevond dat het voorwerp zijner inspanning, de lang begeerde koek, intusschen... oudbakken geworden was. Aan dat gevaar staat wel is waar de schat in den Julius-toren niet bloot, daar het goud, in welken vorm of onder welke omstandigheden ook, toch altijd zijne waarde behoudt; maar feitelijk krimpt toch de schat in, als alle geld dat aan de circulatie onttrokken wordt. Sedert bijna twaalf jaren liggen nu de 120 millioen in den Julius-toren begraven, en een schooljongen zou kunnen uitrekenen dat dit geld, zonder nog intrest van intrest te rekenen, in dien tijd reeds meer dan 60 millioen rente had kunnen afwerpen.
Zestig millioen mark! Hoeveel ellende had daarmede gelenigd, hoeveel groots daarmee tot stand gebracht kunnen worden! Maar de hedendaagsche beschaving schijnt nu eenmaal mee te brengen, dat de verschillende staten van Europa, tot de tanden gewapend, elkander onophoudelijk beloeren en steeds gereed staan elkander te bespringen.
Onophoudelijk worden in de stad Spandau nieuwe wapenen gesmeed; in hare artilleriewerkplaatsen zijn voortdurend drie duizend arbeiders bezig, en de heldergele schoorsteenen, die als Turksche minarets hoog boven de stad uitsteken, blazen dag aan dag geweldige rookwolken uit. Overigens ziet de stad er hoogst vreedzaam uit en zelfs de vestingwerken met hunne roode muren en spitse torentjes van baksteen hebben volstrekt geen krijgshaftig voorkomen. Aan de voorzijde der stad steekt de gekanteelde top van den Julius-toren boven de reusachtige populieren van den straatweg naar Berlijn uit en ligt ook de citadel, wier bastions, uit roode tegels opgetrokken, door een arm der Spree worden ingesloten. Eene ophaalbrug voert naar de geheimzinnige sterkte, wier hooge poort met een wapenschild, door zwarte adelaars gedragen, versierd is. Is men echter dezen donkeren doorgang binnengetreden, dan wordt men door een aangenaam schouwspel verrast.
De binnengebouwen, die het ruime exercitieveld insluiten, hebben meer van vreedzame buitenhuizen uit het midden der zeventiende eeuw dan van vestingwerken. Eeuwenoude kantanjeboomen overlommeren de witte gevels en roode tegeldaken der kazernen, welke tegen de vestingwallen aanleunen, en aan de westzijde der citadel verheft zich op eene heuvelvormige hoogte de kolossale Julius-toren, die eveneens uit rooden baksteen is opgemetseld en den oorlogsschat van het Duitsche rijk bevat.
Al deze gebouwen, die uit een strategisch oogpunt beschouwd, op het oogenblik niet de minste waarde meer bezitten, hebben aan opbouw schatten gelds gekost, zoodat men in werkelijkheid zeggen mag dat de schat van het Duitsche rijk in een gouden graf verborgen ligt. De Julius-toren zelf is in den laatsten tijd met groote kosten gerestaureerd. De ingang tot de schatkamer is verborgen in een gebouw, dat tegen den voet des torens leunt en waarin de sleutelbewaarder woont, terwijl de toren van buiten voortdurend door een schildwacht bewaakt wordt.
Als men bedenkt dat Spandau behalve den Julius-toren met de citadel twaalf kazernen en reusachtige werkplaatsen tot het vervaardigen van allerlei oorlogstuig bevat, dan zal men moeten erkennen, dat de overigens onbeduidende stad lang zoo onschuldig niet is, als zij er uitziet. Wie weet welke stormen van hieruit nog ovër het verschrikte Europa zullen opsteken! Daarom is het te hopen dat de Julius-toren in de eerste jaren maar zorgvuldig gesloten moge blijven.